‘Als de mens met zijn zwakke, impulsieve aard een instrument van de dood in handen krijgt, dan zal hij het vroeg of laat gebruiken”, stelde de paus in zijn jaarlijkse kerstboodschap die traditioneel voorafgaat aan zijn zegen Urbi et Orbi aan het Sint-Pietersplein. Zittend op een stoel draaide hij soms even zijn hoofd opzij om te kuchen. Hij veroordeelde in scherpe bewoordingen de wapenindustrie: „Hoe kunnen we van vrede spreken als de wapenproductie, -verkoop en -handel alleen maar stijgen”, vroeg hij retorisch, terwijl hij niet alleen de oorlog tussen Israël en Hamas noemde, maar ook het leed in bijvoorbeeld Syrië, Libië, Soedan, Congo en Oekraïne aanhaalde. Geen burger weet hoeveel overheidsgeld er naar de wapenindustrie gaat, vermoedde hij.
De wereld leed aan onvergeeflijke waanzin, leek de paus te suggereren. Het was alsof hij ter voorbereiding van zijn speech in Johan Huizinga’s In de schaduwen van morgen (1935) had gebladerd en las dat we in een ‘bezeten wereld’ leven. Zijn toespraak, net als die van koning Willem-Alexander, ademde een jarendertigsfeer. Waar de woorden van de paus nog overeenkwamen met Huizinga, kwam de koning met een verkapt citaat van de dichter Martinus Nijhoff toen hij over de samenleving opmerkte: „Zo dichtbij en toch vaak vreemden voor elkaar.” Het was even of hij Nijhoffs regels uit diens gedicht Awater uit 1934 aanhaalde: „Nooit zag ik Awater van zo nabij […] nooit scheen hij zo nimmer te bereiken tegelijk.” Ondanks hun ‘literaire’ voorbeelden kwam hun verhaal er kort gezegd op neer dat er geen verhaal van eendracht meer is. Je kan wel eenheid wensen, maar als niemand meer gelooft in elkaars verhalen, sta je nergens.
Dat begrepen ze vroeger beter, blijkt uit de mooie reeks Jezus van Nazareth naar alle windstreken waarin Kefah Allush op zoek gaat naar de wegbereiders van het christendom. Met zijn mild spottende uitstraling en enorme nieuwsgierigheid blijkt Allush een ideale reisgids in zijn verhalen over Saint Patrick in Ierland, kerkvader Augustinus in Tunesië (die voordat hij gelovig was een „Vindicat-student avant la lettre” was), de broeders Cyrillus en Methodius in Bulgarije (die een alfabet voor de Slavische talen en de Bijbel vertaalden) en bisschop Hendrik van Uppsala (die Finnen kerstende).
Allemaal snapten ze dat je eendracht in geloof en idealen niet zomaar kon afdwingen, maar dat je verhalen nodig had en moest laten samensmelten. Het resultaat is eeuwen later nog terug te zien. „De Bijbel kennen is één ding, maar je moet ’m ook kunnen presenteren”, zegt de Ier Tim Campbell, de directeur van de Saint Patrick Centre. Hij ontkracht veel van de verhalen, maar weet ook met smaak te vertellen dat Patrick – ‘Paddy’ voor wie de heilige man liefheeft – een uitstekende salesman was. En hij was een toonbeeld van integratie: hij wist als Brit de Ieren te vormen. ‘Paddy’ is volgens hem mede dankzij zijn charisma het bindmiddel tussen de Ieren en de Noord-Ieren, een soort lijm. „Als iets stuk is, heb je lijm nodig. Paddy is de lijm.”
Politiek wapen
Minder overtuigd van een heilige als bindmiddel is priester Heikki Huttunen, die in Helsinki (in deel 4) vertelt dat de Fins-Orthodoxe Kerk is losgeweekt van de Russisch-Orthodoxe Kerk sinds de oorlog in Oekraïne. Hoe langer de oorlog duurt, hoe sterker de posities verharden, ook binnen zijn kerk. Een bemiddelende rol voor de Fins-Orthodoxe Kerk zag hij niet voor zich. De Russische-Orthodoxe Kerk had er immers voor gezorgd dat de aanval op Oekraïne gelegitimeerd was. Wanneer „godsdienst wordt misbruikt als politiek wapen, is ze levensgevaarlijk”, somberde hij over een wereld vol waanzin. Alsof Huizinga weer even om de hoek kwam kijken: „Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij.”