N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Boeken
John Irving Het is zijn laatste roman, zo heeft de Amerikaanse schrijver aangekondigd. Het is ook een dik boek. De laatste skilift beslaat duizend pagina’s en zit vol personages en autobiografische elementen.
Adam Brewster, de verteller alsook hoofdpersoon in de nieuwe roman De laatste skilift van John Irving, is dertien als zijn tot dan alleenstaande moeder trouwt met Elliot Barlow, docent Engels. Zij is skilerares en derhalve maanden per jaar afwezig, en dan zorgt grootmoeder Nana voor hem. Adams moeder Rachel wordt vanwege haar geringe lengte ‘Little Ray’ genoemd, maar torent desondanks boven de bruidegom uit: hij is slechts een meter vijfenveertig en wordt regelmatig voor een van zijn studenten aangezien. De beide kwaadaardige zusters van Little Ray weten het vanaf het begin zeker: hun zus is slechts een ‘dekmantel’ voor Elliots homoseksualiteit. Ook aanwezig bij de heuglijke bruiloft zijn de immer schaterende en drinkende Noorse echtgenoten van de zussen, maar ook neef Henrik die tijdens de bruiloft cupcakes op de andere gasten afvuurt met zijn lacrossestick. En, maar dat is ernstiger, de zwaar dementerende vader van de bruid die, slechts gekleed in een luier, de bruiloftsgasten in de kuiten begint te bijten en vervolgens door het plots opstekende onweer wordt geëlektrocuteerd.
Tot veel onmiddellijk verdriet leidt dit echter niet, zoals blijkt als Adam onmiddellijk na de bruiloft zijn moeder in een soixante-neuf met haar vriendin Molly aantreft. Zij worden later een paar, zoals ook een van de andere bruiloftsgasten, Adams nicht Nora dat wordt met Em, een mime-artieste die weigert te praten (maar tegen het einde van de roman ineens enorm spraakzaam wordt).
En dan zijn we pas op een tiende van het boek! Er komt, om met Gerard Reve te spreken, weer geen normaal mens in voor. Maar Reve had het over zijn eigen werk én zei dat in een tijd dat ironie nog een geaccepteerd stijlmiddel was.
Grand guignol ligt wel vaker op de loer in het oeuvre van John Irving (1942). Sterker nog: hij kan bijna niet zonder. Er zijn lezers die er geen genoeg van kunnen krijgen, maar hier wordt het, met meer dan duizend pagina’s, toch wel erg veel van het goede. Neem Adams partnerkeuze als jongeman. Als zijn vriendinnen hem niet met behulp van spierspasmen een penisverstuiking bezorgen (?), dan poepen ze wel in bed tijdens het klaarkomen. Als ze hem niet tijdens de seks bont en blauw meppen met in gips gehulde ledematen, dan lijden ze wel aan constante baarmoederbloedingen. Dit alles voorzien van commentaar, uiteraard, van Molly, Little Ray, Elliot en wie er verder toevallig getuige van is. Dat een van die vriendinnen ‘een doos heeft zo groot als een balzaal’ dan wel ‘als een metrostation – altijd open’ geeft de toon van dat commentaar aardig weer. Nora, de dochter van een van beide boze feeën, komt dicht bij de waarheid als ze het voor de jonge Adam keurig samenvat: ‘De problemen die wij als Brewsters hebben, draaien allemaal om seks.’
Biologische vader
Trop de mots, trop de personages… Alsof er niet genoeg personages in het boek voorkomen wordt het ook nog eens bevolkt door een lange reeks van geesten, die allereerst in Adams nachtelijke angsten opduiken maar steeds meer een eigen leven gaan leiden. Het verhaal kent talloze verhaallijnen. De uiteindelijk fatale Werdegang van een New Yorkse stand-upshow met Em als een van de twee uitvoerenden onder de titel ‘Twee potten, eentje praat’ is er daar een van. Zo ook het sneuvelen van Matthew Zimmermann, een worstelkameraad van Adam, wiens rol in het verhaal helaas zonder verlies weggeschrapt zou kunnen worden. Maar de dikste rode draad bestaat toch uit pogingen van Adam te ontdekken wie zijn biologische vader is; hij is het resultaat van een onenightstand van zijn moeder in de tijd dat ze nog zelf een beloftevolle skiester was, en de aanstaande vader blijkt een in het naoorlogse Amerika populaire acteur te zijn, die Irving heel geloofwaardig van fictief-biografische trekken weet te voorzien, zoals ook andere acteurs en sporters contouren van reëel bestaande personen hebben.
Adam wordt auteur, net als zijn schepper, maar legt zich, in navolging van zijn biologische vader, gaandeweg vooral toe op het schrijven van filmscripts. Wat niet helpt is dat Irving tot twee keer toe besluit Adams schrijverschap aan te wenden door grote delen van de zoektocht naar zijn vader (in het Jerome Hotel in ski-oord Aspen, Colorado, waar hij is verwekt) in scenariovorm aan te bieden. Behalve dat ze bij elkaar honderden pagina’s lang zijn en bijna onleesbaar door (vooral) een overdaad aan irrelevante bijfiguren, is het ook nog eens hier en daar zeer matig geschreven, met veel teveel voice-overs (altijd een zwaktebod in een film) en onmogelijke regieaanwijzingen. Wat zou een acteur aan moeten met een aanwijzing als: ‘Adam ligt wakker in bed, gekweld door zijn verleden’?
Moby Dick
Irvings voorliefde voor negentiende-eeuwse literatuur als van Melville en Dickens – over welke laatste hij ooit een mooi essay schreef – schijnt door veel van zijn oeuvre heen. Zo ook in De laatste skilift (goeie titel overigens) zonder dat het de auteur lukt die voorliefde ergens in het verhaal in te bedden; het gaat wel eindeloos over interpunctie, vooral van de titel van Melville’s Moby Dick (of is het eigenlijk Moby-Dick?) Ook leert de welwillende lezer veel meer over worstelen, skiën, al dan niet bestaande Amerikaanse films uit het midden van de vorige eeuw, peesoperaties et cetera dan hij ooit gedacht had te willen weten, terwijl geen enkele van de talloze personages ook maar ergens de illusie achterlaat van vlees en bloed te zijn.
Lees ook dit interview van Rinskje Koelewijn met John Irving
Irving heeft aangekondigd dat dit zijn laatste grote roman is, en zorgt wat dat betreft voor een bijna serene afsluiting die nog meer autobiografische elementen bevat dan wat tevoren aan bod kwam. Zijn vrijwillige verhuizing naar Canada, de woede gericht op Republikeinse presidenten en de katholieke kerk (en dan met name kardinaal O’Connor): het komt allemaal voorbij in wat als een commentaar op hedendaagse misstanden in de wereld gelezen kan worden. Dit kan echter niet verhinderen dat dit een boek is (om dan toch maar Melville een beetje eer aan te doen) als een zwalkend schip Pequod, met Kapitein Ahab als stuurman zonder stuur. ‘Het echte, ongeredigeerde leven is gewoon een enorme puinhoop’, laat Irving zijn hoofdpersoon mijmeren. In het echte leven is dat vaak een kwestie van veel oorzaken van buitenaf waarop de mens geen of weinig invloed heeft. Bij een boek mag je verwachten dat de auteur die puinhoop, inderdaad, wat redigeert.