De 40-jarige voormalige IT’er stierf alleen, thuis in zijn bed. Hij was ten onder gegaan aan psychiatrische problemen en verslavingen, bleek uit een verslag in NRC vorige week. Hij wilde niet dood volgens zijn familie, maar kon zijn eigen demonen niet verslaan en viel in een zorgvacuüm. Niemand voelde zich voor hem verantwoordelijk.
Zoals deze man zijn er naar schatting 300 à 400, alleen al in de regio Amsterdam. Ze hebben psychiatrische problemen én zijn verslaafd. Ze leven ‘zelfstandig’, hebben een woning, of niet, en krijgen amper zorg. Zorgmijders, in jargon.
Er ís ook geen zorg voor ze – alleen wanneer hun problemen weer eens gierend uit de hand lopen. Dat ontaardt in overlast op straat of thuis. En dan is er, kortstondig, hulp of een opname via de crisisdienst.
Dat die groep zo groot is, kan niet verbazen gezien de uitholling van de geestelijke gezondheidszorg. De wachtlijsten, al jaren bekend, groeien en groeien. Patiënten met overzichtelijke klachten hebben voorrang op dure, complexe patiënten. Dat niet alleen: voor complexe patiënten met een dubbele of driedubbele diagnose voelt vrijwel niemand zich verantwoordelijk, bleek uit een analyse van onder anderen psychiaters, ambulancemensen, politie, spoedeisende hulpen en reclassering vorig jaar. Zeker als de patiënt zelf niet ‘wil’ meewerken aan zijn behandeling.
Wat wel verbaast, is dat voor verslaafde psychiatrisch patiënten een nieuw idee is opgevat, volgens datzelfde rapport: ‘palliatieve zorg’. „De behoefte aan een vorm van palliatieve zorg voor de doelgroep die niks anders meer wil en zich zelf dooddrinkt, wordt door meerdere respondenten benoemd.”
Palliatieve zorg is een verzachting van het lijden van stervende patiënten. Niets meer en niets minder. De regels zijn: een arts moet inschatten dat de patiënt sowieso zal sterven binnen twee weken. Aan kanker bijvoorbeeld. Om de pijn en het ongemak te verzachten, krijgt die patiënt morfine en slaapmiddelen. Het hart klopt nog enkele dagen maar de patiënt merkt niets.
Dat kreeg de 40-jarige IT’er nadrukkelijk niet: hij stierf alleen, zonder begeleiding of pijnstilling.
De geestelijke gezondheidszorg is de afgelopen tien jaar fors afgebouwd. Dat was beleid: patiënten zijn beter af thuis, was het idee, dan in een instelling. Bovendien is ‘ambulante hulp’ – een psychiatrisch verpleegkundige die langs komt – goedkoper dan fulltimezorg in een instelling. Tussen 2013 en 2017 werd het aantal mensen dat ‘gespecialiseerde ggz’ kreeg gereduceerd van 52.000 (‘met verblijf’) tot 44.000. En ook thuis, ‘zonder verblijf’, daalde het aantal specialistische ggz-behandelingen van 632.000 in 2013 naar 502.000 in 2017.
De bedden en uren zijn teruggebracht maar het aantal patiënten niet. Dat is op allerlei plekken in de samenleving te zien. De politie kreeg bijvoorbeeld tussen 2017 en 2021 met 886.600 ‘incidenten met verward gedrag’ te maken – voor een groot deel veroorzaakt door zo’n 200.000 mensen. 10.000 mensen belandden zelfs tien keer op het politiebureau wegens ‘verward gedrag’. Verwarde recidivisten.
Ja, er is te weinig personeel in de zorg. En natuurlijk is thuis wonen, in goede omstandigheden, beter dan in een instelling. Maar sommige patiënten hebben nu eenmaal langdurige begeleiding nodig. Dat ‘palliatieve zorg’ voor chronische maar niet stervende patiënten überhaupt wordt geopperd door specialisten, illustreert de noodsituatie in de ggz.
Leeslijst