De Turner Prize is bijna altijd een probleemkindje. De Britse prijs is namelijk zowel een van de belangrijkste als een van de meest controversiële. Belangrijk omdat er onveranderlijk veel publiciteit omheen is – en de beloning van 40.000 pond (ruim 46.000 euro) significant. Controversieel omdat conceptuele en politieke kunst de voorkeur van de jury’s lijkt te genieten. Twee jaar terug werden geen kunstenaars maar enkel kunstcollectieven genomineerd en klonk op opiniepagina’s de zucht om de prijs maar af te schaffen. Vorig jaar schreef een criticus van The Guardian over winnaar Veronica Ryan dat hij bang was geweest dat ze „te goed was voor de prijs”.
Voor deze editie was er zowaar geen gedoe. Wél tonen ook dit jaar de vier genomineerden een vertrouwde mengeling van conceptuele en politieke kunst: hun werk is te zien in vier zalen van de kunstgalerie Towner in de badplaats Eastbourne, waar een willekeurige voorbijganger niet aarzelt te waarschuwen: „Ik heb er wisselende dingen over gehoord”.
Dit zijn de vier genomineerden voor 2023:
Ghislaine Leung
Een rij plastic huisjes, speelgoedstofzuigers en -wasmachines, een flinke fontein in een soort binnenzwembad: de zaal met werk van Ghislaine Leung (1980) is even vrolijk als ongrijpbaar. Wat we zien zijn eigenlijk niet de kunstwerken zelf, maar de uitwerking ervan. Leung maakt ‘partituren voor kunstwerken’ die op andere plekken herhaald kunnen worden. Het rijtje speelgoed is het resultaat van de instructie ‘A group of toys in the collection of a public library are given a catalog or call number’. Ook lopen er ventilatiebuizen door de ruimte, het resultaat van een instructie om een ventilatiesysteem, dat in een Belgisch café overbodig was geworden, in een galerieruimte met elkaar te verbinden.
Het is concept en uitvoering ineen, en het resultaat is even geestig als vervreemdend. Voor de in Zweden geboren en in Londen werkende Leung staat niet het werk centraal, en ook niet de vaak nogal willekeurig aandoende instructies. De energie en de toewijding gaan zitten in de manier waarop de ‘partituren’ uitgevoerd kunnen worden in de galerie. In de begeleidende video is te zien hoeveel werk dat is en hoe groot de technische uitdaging is. Dat voegt een aangenaam soort absurdisme toe aan het resultaat.
Jesse Darling
Zo strak als de zaal van Leung, zo rommelig is het werk van Jesse Darling (1981). Hij heeft dranghekken onder handen genomen, stukken rails zoals die in de mijnen gebruikt worden, vlaggen, archiefmappen, kleine betonnen zuilen: het resultaat lijkt op het eerste gezicht neergekwakt in de zaal, maar bij nader inzien is dat zodanig gebeurd dat je er maar op één manier doorheen kan wandelen. De installatie is chaotisch, dwingend en enigszins subversief. Want de dranghekken zijn vervormd zodat het lijkt alsof de pootjes vrolijk dansen, de zuilen ondersteunen niets, en de vlaggen hebben wel de vertrouwde Britse kleuren en vormen, maar dan wel afwijkend gearrangeerd. De instituties zijn hier onschadelijk gemaakt, het lege archief is daarvan misschien nog wel het meest tragische beeld.
In het videoportret dat over Darling wordt vertoond, zien we zijn pogingen om grenzen te overschrijden. Letterlijk: hij probeert havens en fabrieksterreinen te betreden, maar dat is niet de bedoeling. De wereld waar een dranghek recht overeind staat, is niet voor hem weggelegd.
Rory Pilgrim
Zonder twijfel verreweg de vriendelijkste van de vier genomineerde kunstenaars is Rory Pilgrim (1988). Voor hem staat niet zijn eigen werk centraal, maar dat van mensen naar wie meestal niet geluisterd wordt: onaangepaste types die het in het normale leven meestal net wel redden, maar wier levens door de covid-pandemie uit het lood werden geslagen. Pilgrim schrijft een muziekstuk voor ze, spreekt met ze over het milieu, geestelijke gezondheid en de problemen van identiteit. Hij moedigt ze aan te schilderen en muziek te maken, Hij heeft een grenzeloze belangstelling en aandacht voor hun creatieve werk. Sommige van die schilderijen zijn aangekocht door diverse (ook Nederlandse) musea en het muziekstuk is uitgevoerd in de Londense Cadogan Hall.
Het ontroerendst is misschien wel de man die een stoomlocomotief heeft getekend, met een liefde en aandacht voor detail de Pilgrim ook heeft voor ‘zijn’ kunstenaars. Bijna ondraaglijk lief is de film, omdat je weet dat de wereld meestal niet zo vriendelijk en geduldig is als Pilgrim, maar voor de duur van dit werk kun je niet anders dan geloven in de kracht van gesprek, van luisteren, en van samenwerken. Naïef is Pilgrim niet, wat blijkt uit de titel van zijn werk: RAFTS (vlotten), waarmee hij duidelijk maakt: met kunst kun je de wereld niet redden, maar het kan een overlevingsmechanisme zijn.
Barbara Walker
De kunstenaar die het meeste traditionele vakmanschap laat zien en die tegelijkertijd het meest expliciet politiek is, is Barbara Walker (1964). In haar Burden of Proof heeft ze met potlood en houtskool meer dan levensgrote portretten getekend, soms tegen de achtergrond van (al even nauwkeurig nagetekende) formulieren en verklaringen. Het zijn mensen van de zogenaamde ‘Windrush-generatie’, genoemd naar het schip Empire Windrush, waarop mensen eind jaren veertig vanuit het Caraïbisch gebied naar Groot-Brittannië reisden, vanaf eilanden die toen nog bij het Britse rijk hoorden. Zij hielpen mee aan de naoorlogse wederopbouw en zouden een verblijfsvergunning krijgen. Alleen werd dat nooit echt goed geregeld, en in 2018 kreeg het Britse ministerie van Binnenlandse zaken daar lucht van. Pensioenen en uitkeringen vervielen, en mensen werden uitgezet, naar landen waar ze vaak nog nooit geweest waren (en die inmiddels natuurlijk niet meer bij Groot-Brittannië hoorden). Het schandaal kostte de minister haar baan, maar pas nadat er ondertussen al talloze levens waren verwoest.
Burden of Proof bestaat uit portretten van die mensen, en de getuigenissen die moesten bewijzen dat Engeland hun thuis was, en dat ze daar als burgers functioneerden: ze moesten zelf de ‘burden of proof’ (bewijslast) leveren. De grootste tekeningen maakte Walker direct op de muur van de Towner-galerie, en die zullen dus verdwijnen na het eind van de tentoonstelling. Het maakt Burden of Proof alleen nog maar indrukwekkender.
Lees ook
De genomineerden voor de Turner Prize zijn alle vier helemaal bij de tijd