N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Column Als je als voedingsonderzoeker een ontdekking doet hoop je dat de wereld dat verwelkomt en er iets mee doet. Maar dat gebeurt lang niet altijd. Martijn Katan vraagt zich af waar dat door wordt bepaald.
Als je als voedingsonderzoeker iets ontdekt hoop je dat de wereld er iets mee doet. Soms gebeurt dat, soms niet. Waar hangt dat van af? De kwaliteit van het onderzoek is maar één factor, er is meer nodig. Daar kwam ik achter tijdens drie projecten in Wageningen in de jaren 80.
Allereerst ons onderzoek naar de cholesterolverhogende stof uit koffiebonen. Koffie drinken leidde destijds in Scandinavië tot hartinfarcten, maar in Nederland niet. Ik wou weten waarom. Nestlé hielp ons daar graag bij, zij wilden af van de vragen over koffie en het hart. Eigenbelang dus, maar verlicht eigenbelang. Ze bereidden voor ons allerlei bestanddelen van bonen en die gaven wij wekenlang aan vrijwilligers. Na vijf jaar hadden we het cholesterolverhogende stofje te pakken. Noren, Zweden en Finnen kregen dat binnen doordat ze gemalen koffie opkookten in een pannetje en de vloeistof in hun kopje goten. Nederlanders maakten koffie met een papierfilter en dat hield het stofje tegen.
Onze bevindingen klopten met die van collega’s elders, dus de geleerden waren het eens. Dat had impact. Scandinaviërs gingen over op filterkoffie en dat heeft veel hartinfarcten bespaard. Nestlé zorgde dat hun Nescafé en Nespresso vrij waren van het stofje en Douwe Egberts hield het uit de Senseo. De industrie werkte mee en de consument hoefde weinig of niets te doen.
Nog meer impact had ons tweede onderzoek, van transvet. Soja- en koolzaadolie werden destijds chemisch gehard tot een soort namaakboter. Bij dat harden werd transvet gevormd en dat transvetrijke vet werd verwerkt in duizenden levensmiddelen. Wij ontdekten dat transvet slecht was voor het bloedcholesterol. Onderzoekers in Australië en de VS bevestigden dat en onze collega’s van Harvard ontdekten dat hoe meer transvet Amerikanen aten, hoe meer infarcten ze kregen. De geleerden waren het alweer eens.
Verlicht eigenbelang
De vetten voor ons onderzoek waren gefabriceerd door Unilever, alweer uit verlicht eigenbelang. Zodra duidelijk werd wat transvet deed, verwijderde Unilever het uit al zijn producten. Ze overtuigden hun concurrenten om dat ook te doen, want het transvetprobleem straalde af op de hele industrie; het werd symbolisch voor hoe fabrikanten voedsel ongezond maakten. Consumenten geloofden dat meteen, ze hoorden graag dat hartinfarcten de schuld waren van de industrie.
Het derde project ging over eieren. Eidooiers bevatten veel cholesterol. Het was bekend dat het eten daarvan de concentratie van cholesterol in het bloed verhoogt. Ik wilde weten hoe sterk mensen hierin verschillen. Kunnen sommigen probleemloos elke dag twee eieren eten terwijl bij anderen het cholesterol daarvan omhoogschiet? Dit was een vroege poging tot ‘personal nutrition’, dus tot voedingsadvies op maat.
Helaas bleken die verschillen in gevoeligheid grotendeels schijn. Iemands cholesterol kon na twee weken extra eieren eten enorm omhoog gaan, maar als we dat een half jaar later herhaalden ging het bij diezelfde persoon nauwelijks omhoog en bij een ander juist weer wel. Het cholesterolgehalte van een mens schommelt namelijk van dag tot dag. Als het net spontaan is gezakt verdoezelt dat het effect van voeding en als het toevallig omhoog schiet lijkt het voedingseffect juist groter. Conclusie: ‘personal nutrition’ is vooral een illusie.
Desondanks werd ‘personal nutrition’ een hype. Deels kwam dat omdat wij de enigen waren die het op deze manier onderzochten. Andere onderzoekers vonden het al een toer om eenmalig honderd mensen wekenlang hun eten tot op de laatste gram te verstrekken en niemand bracht het op om dat met dezelfde mensen een half jaar later te herhalen en een jaar later weer. We stonden dus alleen. Verder horen consumenten niet graag dat ze net zo zijn als iedereen.
Hart en bloedvaten
Het werd nog gekker. Het hele inzicht verdween dat cholesterol in het eten het gehalte in het bloed verhoogt. Deels kwam dat door een omslag in onderzoeksmethoden; men deed geen experimenten meer maar vroeg na wat mensen uit zichzelf aten en wat voor ziektes ze kregen. Daarbij werd zelden een relatie gezien tussen eieren en hartinfarct. Geen wonder, want eieren eten is maar één van de vele factoren die de gezondheid van hart en bloedvaten bepalen. Bovendien is met een vragenlijst niet goed vast te stellen hoeveel eieren iemand in zijn leven heeft gegeten.
Experimenten werden nog wel gedaan door de eierindustrie, die de wetenschappelijke literatuur verziekte met studies waar niets uitkwam. Die gebruikten ze om twijfel te zaaien aan wat onafhankelijke wetenschappers hadden gevonden. Andere industrieën waren niet geïnteresseerd; aan het terugdringen van eierconsumptie valt niets te verdienen. Consumenten hadden weinig zin om zich eieren te ontzeggen en ze hoorden graag dat de voedingswetenschappers het fout hadden gehad.
Voor impact is dus meer nodig dan goed onderzoek: wetenschappers moeten met één mond spreken, de industrie moet er brood in zien en de consument moet er geen last van hebben. Dat wist ik allemaal niet. Misschien hebben klimaatwetenschappers van nu er iets aan?