Opkomende economieën willen dat ‘hypocriete’ Westen opdraait voor energietransitie

In een brief aan de voorzitter van de klimaattop die deze week begint in Dubai pleiten Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en een aantal andere landen voor een snel einde aan de bouw van kolencentrales. Twee jaar geleden, tijdens de klimaatconferentie in Glasgow, werden daarover al afspraken gemaakt, maar daarvan is tot nu weinig terechtgekomen. Mede door verzet van India en China, landen met een economie die sterk afhankelijk is van energie uit steenkool.

Zij beschuldigen rijke landen geregeld van hypocrisie. Zelf zijn die landen rijk geworden door hun kolengebruik en nu zouden opkomende economieën dat niet meer mogen.

Daar komt nog bij dat uitgerekend Duitsland en het VK zelf ook nog een kolenprobleem hebben. Begin dit jaar maakte de Duitse politie hardhandig einde aan de blokkade door klimaatactivisten van het dorpje Lützerath, dat moet plaatsmaken voor de winning van bruinkool. En de Britse regering gaf kort na de conferentie in Glasgow een vergunning af voor steenkoolwinning in Cumbria – een besluit dat was uitgesteld om gezichtsverlies tijdens die top te voorkomen.

Uitgerekend Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben zelf ook nog een kolenprobleem

Klimaatverandering kent geen grenzen, en dus kan de wereldgemeenschap dit probleem alleen gezamenlijk oplossen. Maar geïndustrialiseerde landen, die al in de 19de eeuw hun eerste fabrieken bouwden en daarna ongebreideld profiteerden van het gebruik van steenkool, en later ook van olie en gas, hebben wel een grotere verantwoordelijkheid dan de rest.

China en India zijn hard op weg om rijke landen in te halen. Voor hen wordt het daarom steeds moeilijker vol te houden dat zij nog een ontwikkelingsland zijn. Dat geldt in mindere mate ook voor opkomende economieën zoals Mexico en Nigeria. Hun bijdrage aan de opwarming van de planeet staat niet in verhouding tot die van Duitsland of Australië, maar is wel een stuk groter dan die van Malawi of Pakistan.

Sinds het begin van de klimaatonderhandelingen, op de Earth Summit in Rio de Janeiro in 1992, maken de Verenigde Naties daarom onderscheid tussen landen. In verdragen en akkoorden over mondiaal klimaatbeleid spreken de VN van een ‘gedeelde maar verschillende verantwoordelijkheid, op basis van ieders capaciteiten’. Het is een soort bezweringsformule geworden die alle partijen tevreden moet stellen.

Meest besproken bijlage

Op basis van die tekst werden aanvankelijk alleen rijke landen verplicht hun uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. In het Kyoto-protocol uit 1997, het eerste mondiale verdrag met afspraken over emissiereducties, werden ze opgesomd in ‘Annex I’. Het is de meest besproken bijlage van alle klimaatakkoorden. Het protocol werd weliswaar ingevoerd, maar faalde uiteindelijk omdat sommige ‘Annex I-landen’, zoals Canada, Australië en Japan, zich steeds minder van de verplichtingen aantrokken toen ze merkten hoe lastig het was om eraan te voldoen. De VS hebben Kyoto niet eens geratificeerd.

De strikte scheiding die de VN hanteerden tussen Annex I- en andere landen, simpel gezegd tussen rijk en arm, was een van de oorzaken voor het mislukken van Kyoto. De VS en andere rijke landen vonden het moeilijk te verkroppen dat China, maar ook Saoedi-Arabië en Brazilië, in feite niets hoefden te doen. Er dreigde concurrentievervalsing als westerse industrieën onder druk van toenemende klimaatrestricties hun heil elders zouden zoeken.

Pas in Parijs, in het Klimaatakkoord dat daar in 2015 werd gesloten, is het onderscheid opgeheven. Niet officieel, want ook in dat akkoord wordt veel gebruik gemaakt van de zinsnede over de verschillende verantwoordelijkheid. Annex I-landen worden geacht meer te doen dan de rest. Maar voor het eerst beloofden ook ontwikkelingslanden om een bijdrage te leveren aan het terugdringen van broeikasgassen – op voorwaarde dat rijke landen ze daarbij met technologie en geld zouden ondersteunen.

De strikte scheiding die de VN hanteerden tussen, simpel gezegd, rijke en arme landen, was een van de oorzaken voor het mislukken van ‘Kyoto’

De Annex I-lijst, die ondanks de grote economische verschuivingen sinds 1992 niet is veranderd, blijft de klimaatonderhandelingen beheersen, tot ergernis van veel rijke landen. Zij vinden dat China, oliestaten als Saoedi-Arabië, Qatar en de Emiraten, maar ook India en Brazilië hun status als ontwikkelingsland misbruiken om onder hun verantwoordelijkheid uit te komen.

Toch is die eis van opkomende economieën minder onredelijk dan het lijkt. Het hangt ervan hoe de bijdrage van landen aan de opwarming wordt beoordeeld. Neem India. Het land was in 2021 (het laatste jaar met complete data) verantwoordelijk voor 2,7 gigaton CO2, ruim 7 procent van de mondiale uitstoot. Daarmee is India, na China (11,5 gigaton) en de VS (5 gigaton), de grootste klimaatvervuiler. De Indiase economie zal dit jaar waarschijnlijk sneller groeien dan die van alle andere landen. En omdat India voor zijn energievoorziening nog steeds sterk afhankelijk is van het gebruik van steenkool, is die groei ook nog eens veel vervuilender dan in rijke landen. Zonder een substantiële reductie van broeikasgassen in India kan het Klimaatakkoord van Parijs onmogelijk worden gehaald.

Qatarezen ergste vervuilers

Maar per hoofd van de bevolking is de Indiase bijdrage aan het klimaatprobleem nog steeds heel bescheiden. Natuurlijk zijn er ook Indiërs met een individuele klimaatvoetafdruk die groter is dan die van menig inwoner in een westers landen. Maar gemiddeld zijn Indiërs per jaar verantwoordelijk voor slechts 1,9 ton CO2 per persoon. Ter vergelijking: in Nederland ligt de uitstoot per hoofd van de bevolking op 8,1 ton, ongeveer evenveel als in China. In de VS gaat het om bijna 15 ton per persoon. De ergste vervuilers in 2021 waren de Qatarezen, die gemiddeld verantwoordelijk waren voor 35,6 ton CO2.

Met bijna een derde van alle emissies heeft China veruit de hoogste wereldwijde broeikasgasuitstoot. Per hoofd van de bevolking doet een Chinees niet langer onder voor de gemiddelde Europeaan. Toch weigert de Chinese regering afstand te doen van de status als ontwikkelingsland. China wijst daarvoor onder andere naar de historische emissies. Omdat CO2 langdurig in de atmosfeer blijft, is de uitstoot uit het verleden – en dan vooral sinds het begin van de industriële revolutie – nog steeds relevant voor de huidige opwarming.

De uitstoot van broeikasgassen is bijna opgebruikt. Van het zogeheten carbonbudget (de totale hoeveelheid broeikasgassen die nog kunnen worden uitgestoten voor een fiftyfifty kans om de opwarming tot 1,5 graden Celsius te beperken), is nog maar 14 procent over. De VS hebben het grootste deel gebruikt, ruim 509 gigaton. China komt op de tweede plaats met iets meer dan 284 gigaton, gevolgd door Rusland en Duitsland.

Als ook het landgebruik, ofwel vooral de ontbossing, wordt meegeteld, stijgen Brazilië en Indonesië naar de vierde en vijfde plaats.

De cijfers sterken China en veel ontwikkelingslanden in het idee dat ze recht hebben op een groter deel van het resterende koolstofbudget dan de VS of Europa. En het is een argument om de uitstoot alleen sneller terug te dringen als de rijke landen een deel van de kosten daarvan willen betalen.