Zeg je undercover, dan denk je al gauw aan de detective uit een politieserie die infiltreert in een criminele organisatie om boeven op heterdaad te betrappen. Hij papt aan met bendeleden en ontrafelt hun werkwijze. Aan het eind van de aflevering worden de boeven gepakt en is de detective de held.
In de journalistiek is undercover gaan een veel minder gebruikte methode – zeker in Nederland. Doorgaans maakt de journalist die bezig is met een verhaal zich gewoon bekend als verslaggever. Undercover gaan is daarnaast een tijdrovende werkwijze. Redacties gaan alleen heimelijk te werk als er een zwaarwegend belang is om informatie te verwerven die niet met open vizier te verkrijgen is.
In zijn boek Undercover aan het werk laat freelance journalist Jeroen van Bergeijk (56) goede redenen zien om buiten de gebaande paden te treden. Hij ging de afgelopen jaren incognito aan de slag bij bedrijven aan de onderkant van de Nederlandse arbeidsmarkt. Zo sleepte hij met koffers in de bagagekelders van Schiphol, sjeesde hij als flitsbezorger door de straten van Amsterdam en rende hij door het magazijn van bol.com (inmiddels bol) in Waalwijk, waar hij als orderpicker de online bestellingen uit de metershoge stellingen pakte. Van Bergeijk deed inzichten op die hij niet had kunnen krijgen door alleen met woordvoerders of werknemers te spreken. Op basis van zijn ervaringen en gesprekken met zijn tijdelijke collega’s schreef hij reportages die verschenen in de Volkskrant en De Groene Amsterdammer.
Schimmel op de muur
Undercover aan het werk is een bundeling van die artikelen, en dan verder uitgewerkt. Hij beschrijft hoe Uber-chauffeurs door de Uber-app gestimuleerd worden om langdurig door te werken, met dodelijke verkeersincidenten als gevolg. Dat arbeidsmigranten wonen in campingchalets waar schimmel op de muur staat. En dat bagagemedewerkers op Schiphol onder zo’n hoge tijdsdruk staan dat veiligheidsvoorschriften lang niet altijd worden gevolgd.
Niet alle informatie is even nieuw, zeker niet voor wie de artikelen van Van Bergeijk de afgelopen jaren heeft gelezen. Maar als je alle vlot geschreven verhalen achter elkaar leest, ontwaar je een rode draad. De mensen die aan de onderkant van de arbeidsmarkt werken, zijn haast onzichtbaar. Hun werkzaamheden, meestal eentonig en fysiek zwaar, verrichten ze in hallen op industrieterreinen of in een kelder onder de luchthaven. Soms wonen ze op campings of in aparte huisvesting van het uitzendbureau. Tegelijk blijken deze werknemers essentieel voor de maatschappij: geen vliegvakantie zonder bagagemedewerker, geen pakketje in de brievenbus dat je gisteren hebt besteld zonder orderpicker.
Wat opvalt is dat Van Bergeijk het houdt bij baantjes waarvoor geen kwalificatie nodig is. De logische verklaring is dat het simpelweg te veel tijd en geld kost om voor elk project weer een opleiding te volgen. Toch toont dit ook de beperking van de gevolgde journalistieke methode. Undercover aan de slag gaan als schoonheidsspecialist, installateur van zonnepanelen of zelfs bankier, om maar wat te noemen, zal zonder diploma een stuk lastiger zijn.
Waar de detective uit de politieserie op zoek gaat naar misstanden, is dat bij Van Bergeijk niet per se het geval. Hij schrijft vooral zijn nieuwsgierigheid achterna te willen gaan om erachter te komen hoe het er nu echt ergens aan toegaat. Die nieuwsgierigheid zorgt ervoor dat hij ook baantjes krijgt bij organisaties die op dat moment volop in de maatschappelijke belangstelling staan. Zo werkt hij tijdens de coronacrisis als ‘helpende hand’ in de zorg en deelt hij in de zomer van 2022 boterhammen uit in het aanmeldcentrum van immigratiedienst IND in Ter Apel, waar op dat moment asielzoekers noodgedwongen op stoeltjes in de wachtkamer overnachten.
Diezelfde nieuwsgierigheid leidt tot morele dilemma’s. Vanaf zijn eerste undercoverklus, als callcentermedewerker bij Wehkamp, worstelt Van Bergeijk met het verbergen van zijn ware identiteit – en het voorliegen van zijn collega’s daardoor. Hij papt met hen aan, maar heeft het gevoel hen te verraden als hij na enkele weken open kaart speelt over zijn journalistieke missie. Zijn undercoverwerk wordt hem niet altijd in dank afgenomen, zelfs niet door de mensen die hij met zijn verhalen hoopt te helpen.
Moreel onverdedigbaar
De twijfels bereiken een hoogtepunt na zijn periode in Ter Apel. Ondanks het succes van zijn journalistieke verhalen, die in talkshows worden geroemd, wil hij vooral met rust gelaten worden. Hij baalt van alle leugens die hij telkens moet vertellen en dat dit patroon zelfs doorsijpelt naar zijn privéleven. Een held voelt hij zich allerminst. „Iedere journalist die niet te dom is, of te vol is van zichzelf om te zien wat er gaande is, weet dat zijn werk moreel onverdedigbaar is”, citeert hij de Amerikaanse journalist Janet Malcolm.
Was de maatschappelijke impact van zijn artikelen de leugens waard? Of maken de morele dilemma’s de journalistieke methode onverdedigbaar? Van Bergeijk schrikt er niet voor terug opnieuw contact op te nemen met mensen die hem bekritiseerden om zijn methode, of zich voorgelogen voelden. Ook gaat hij te rade bij de Duitse onderzoeksjournalist Günter Wallraff, die in de jaren tachtig bekend werd met het boek Ik (Ali), waarvoor hij vermomd als Turk in verschillende bedrijven werkte, met als doel racisme aan de kaak te stellen. Wallraff herkent de worsteling van Van Bergeijk totaal niet – tot verrassing van de Nederlander.
Toch komt Van Bergeijk uiteindelijk tot een duidelijke conclusie, na een sterke epiloog vol reflectie op zichzelf en de rol van de journalistiek. Het is een pleidooi voor meer transparantie bij bedrijven en overheid, en voor undercoverjournalistiek. Maar bovenal geeft zijn boek werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt een gezicht. Niet hij, maar zij zijn de helden van dit verhaal.