Vrouwelijke sporters zijn geen kleine mannen, dus is meer wetenschappelijk onderzoek nodig

De Gelijkmaker In wetenschappelijk sportonderzoek is het mannenlichaam nog steeds de norm en dat heeft kwalijke gevolgen, schrijft Danielle Pinedo in haar wekelijkse nieuwsbrief. Er zijn wetenschappers en medisch experts die daar verandering in willen brengen. In het algemeen belang slaan concurrenten zelfs de handen ineen.

Foto Robert Perry / ANP

De medische wetenschap heeft mij, als dochter van een oncoloog, nooit echt getrokken. Behalve als het om de sociaal-psychologische impact ervan gaat. Sporters hebben maar één lichaam. Hoe zij met dat lichaam omgaan kan hen maken of breken – en dan heb ik het niet alleen over hun carrière.

Zo schreef ik afgelopen zomer een stuk over de ‘doorlek-angst’ van tennissters op Wimbledon. Ik vond het treurig te horen hoe gestresst sommigen raakten als zij in die twee belangrijke weken ongesteld werden. Want tot de laatste editie van het grastoernooi moesten zij van de organisatie witte kleding dragen, tot hun onderbroek aan toe. Dat doet iets met je geest, én je prestaties.

In diezelfde periode schreef ik over de zere voeten van voetbalsters. Bijna alle voetbalschoenen die nu op de markt zijn, zijn ontworpen voor mannen. Vrouwen dragen daarom schoenen die niet bij ze passen. De een stopt er een ‘stroeve’ sok in, de ander een inlegzool en er zijn gevallen bekend van speelsters die een gat in de achterkant van hun kicksen snijden voor meer comfort. Oók op eindtoernooien.

Gelukkig dringt steeds meer door dat vrouwelijke sporters geen kleine mannen zijn, net als een vrouwenhart (in niet-anatomisch opzicht) geen mannenhart is. Zo werden dit jaar voor het eerst op een WK voor vrouwen injury spotters ingezet, artsen die wedstrijden op een monitor volgen om de ernst van blessures, zoals hoofdletsel, te beoordelen. De spotters hadden een direct lijntje met teamartsen.

‘Zorgen over koppen en hersenschuddingen bij voetbalsters’, stond boven een NOS-interview met wetenschappers Jort Vijverberg en Marsh Königs. Die kopzorgen over de schadelijkheid voor vrouwen hebben volgens hen iets te maken met het immuunsysteem en de hormoonhuishouding. Maar wat precies? Daar was meer onderzoek voor nodig.

Onvergelijkbare grootheden

Uit ‘Invisible Sportswomen’ – The Sex Data Gap in Sport and Exercise Science Research (2021) blijkt dat maar 6 (!) procent van het wetenschappelijke onderzoek naar sport en bewegen volledig gericht is op vrouwen, tegen 31 procent bij de mannen. ‘Om de fysiologie […] van vrouwen beter te begrijpen is het van het grootste belang dat vrouwen in toekomstige studies beter vertegenwoordigd worden’, schrijven de onderzoekers. Ik vroeg me af of hun resultaten niet een straffer oordeel rechtvaardigen.

Ik belde met Christine Yu, auteur van de bestseller Up to Speed: The Groundbreaking Science of Women Athletes. Ze zei dat sport van oudsher een mannenaangelegenheid is en dat de populariteit van vrouwensport weliswaar toeneemt, maar dat het nog altijd onvergelijkbare grootheden zijn – wat de geringe belangstelling van wetenschappers verklaart. Daar komt bij, zei ze, dat bestuurders van toernooien en sportfederaties vaak mannen zijn. „Die staan er niet bij stil dat sommige vrouwen onder hun kunnen presteren als zij witte kleding moeten dragen terwijl ze ongesteld zijn.”

Het leek me goed te kijken wat er wél goed gaat, al was het maar om te voorkomen dat de koppetjes gaan hangen zodra deze nieuwsbrief in de mailbox ploft. Allereerst een paar door Christine Yu getipte wetenschappers die baanbrekend onderzoek doen naar vrouwen en (top)sport: Kathryn Ackerman, die in de VS onderzoek doet naar blessures en de menstruatiecyclus; Kirsty Elliott-Sale, die in Engeland onderzoek doet naar hormonale voorbehoedsmiddelen en Abbie Smith, die in de VS onderzoek doet naar de menopauze. Google ze vooral.

Europese adviesgroep

Zelf wil ik de schijnwerper zetten op Claire Bloomfield, hoofd vrouwenvoetbal bij de European Club Association, de organisatie die de belangen behartigt van Europese profclubs binnen de Europese voetbalbond. Zij richtte in 2021 de Women’s High Performance Advisory Group op. De groep bestaat uit artsen, fysiotherapeuten, voedingsdeskundigen en sportwetenschappers van dertig clubs, waaronder Ajax, Bayern München, Paris Saint-Germain, Rangers, Manchester United en Atlético Madrid. Professionals die normaal elkaars concurrenten zijn, maar de handen ineen slaan om hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek naar profvoetbalsters van de grond te krijgen.

Zoals het langlopende onderzoek naar de menstruatiecylus. Aan dat onderzoek doen vijftien clubs mee, met 320 speelsters en 46 stafleden. Begin volgend jaar gaat het de tweede fase in. „Met de gebrekkige kennis die clubs nu hebben ontwikkelen ze trainingsmethoden”, zegt Bloomfield tijdens een Zoom-gesprek. „Speelsters gebruiken apps en trackers om te bepalen in welke fase van hun cyclus ze zitten. Maar niemand weet welk effect die cyclus precies op prestaties heeft. Daarvoor is meer onderzoek nodig.”

Andere zaken die de groep nu onderzoekt of in de toekomst wil gaan onderzoeken: goed schoeisel, de effecten van zwangerschap, blessures (vooral aan de knie) en de psychologische druk die speelsters ervaren als gevolg van de onstuimige groei van hun sport. Clubs zijn zó enthousiast, zegt Bloomfield, dat er plannen zijn een High Performance Advisory Group in het mannenvoetbal te introduceren. „Terwijl velen het vooraf onmogelijk achtten dat clubs eigen onderzoek en best practices met elkaar zouden delen.”

Als ik Bloomfield vraag hoe lang het nog duurt voordat die beruchte ‘6 procent’ aan wetenschappelijk onderzoek naar vrouwelijke sporters flink wordt opgekrikt, begint zij te lachen. „Héééél lang”, zegt zij. „Maar gedegen onderzoek neemt nu eenmaal veel tijd in beslag. Liever langzaam zaken ingrijpend veranderen, dan snel en halfslachtig voor de beeldvorming.”