„Jullie zijn geen slachtoffer, het is geen zielig verhaal”, zegt Alexandra Broeder tegen de negen jonge performers die in twee rijen met verwachtingsvolle blik voor haar staan. Ze repeteren voor The Omen, Broeders nieuwste project. Sinds 2017 werkt Broeder aan voorstellingen over complexe vraagstukken uit de psychiatrie. Zo maakte ze vorig jaar het confronterende The Gift, met de toen 22-jarige Anouk, over euthanasie bij psychisch lijden. The Omen is een theatraal manifest over de maatschappelijke en spirituele betekenis van anorexia. Voor de tekst baseerde Broeder zich op gesprekken met de performers, die anorexia hebben of hebben gehad, en haar eigen ervaringen met de ziekte.
Na afloop van de repetitie vertellen Broeder en drie van de spelers, Alysha (18), Esmee (22) en Bo (30), in het repetitielokaal van het cultureel studentencentrum CREA in Amsterdam over de voorstelling.
Waarom wilde u deze voorstelling maken?
Broeder: „Je krijgt telkens hetzelfde verhaal voorgeschoteld: dat anorexia door sociale media zou komen, of door corona. Maar dat zijn geen oorzaken, dat zijn triggers. Het is ook helemaal geen recente ontwikkeling, vrouwen die besluiten te stoppen met eten. Dat gebeurt al eeuwen. Het is in mijn ogen een veel fundamenteler probleem, en ik wilde onderzoeken wat er op een dieper niveau aan dit probleem ten grondslag ligt. Of er een verband is met het patriarchale systeem waarin we grootgebracht worden.”
Esmee: „Het grootste misverstand is dat een eetstoornis over eten zou gaan. Gesprekken met therapeuten gaan voornamelijk over voeding. Calorieën, gewicht. Tijdens dit project leerde ik dat de eetstoornis iets belangrijks te zeggen heeft. Er spreekt een verlangen uit. Zolang daar niet naar geluisterd wordt, loop je het risico dat de oorzaak van het probleem niet wordt aangepakt.”
Broeder: „Het is ingewikkeld. Er wordt door hulpverleners bewust alleen over voeding gesproken omdat ze de eetstoornis geen stem willen geven. Ik wil onderzoeken wat de eetstoornis ons te vertellen heeft.”
Hoe kwam de eetstoornis in jullie leven?
Alysha: „Ik was vijftien. Corona speelde een rol, somberheid. De wereld overweldigt me soms. Verwachtingen van anderen, van de maatschappij, van mezelf. Door te stoppen met eten, maakte ik mijn wereld kleiner en overzichtelijker. Het gaf een gevoel van controle. Het had niets te maken met mooi willen zijn. Diep in m’n eetstoornis had ik het gevoel meer te leven dan ooit. Niemand kon me wat maken. Ik zat op een soort high, alsof ik onsterfelijk was. Pas later kwam het besef hoe bont ik het had gemaakt.”
Bo: „Op mijn veertiende verhuisde ik met mijn ouders en broertje terug naar Nederland, vanuit Australië. Iedereen op school hier leek leuker, mooier, grappiger en stoerder dan ik. Op een avond schreef ik in mijn dagboek dat ik verdrietig was en me daar geen raad mee wist, maar dat ik in ieder geval kon proberen wat af te vallen. Dat dat wellicht iets op kon lossen. Uiteindelijk heeft het zestien jaar en tientallen behandelingen geduurd voordat ik herstelde.”
Esmee: „Toen ik dertien was, liep ik tijdens een vakantie in Portugal een virusinfectie op. Sindsdien heb ik last van chronische migraine en POTS, een aandoening waardoor ik niet lang achter elkaar kan staan. Na twee jaar met die klachten te hebben rondgelopen, ontstond op mijn vijftiende de eetstoornisstem, die me daadwerkelijk leek te helpen. De eetstoornis zorgde ervoor dat ik me weer levend voelde. Door mijn ondergewicht hield mijn lichaam op met het produceren van hormonen. De migraineaanvallen werden minder, en ik kon weer meedoen met het leven. De eetstoornis werd een manier om niet ziek te hoeven zijn. Daarnaast werd mijn geestelijke worsteling zichtbaar. Eindelijk voelde ik me serieus genomen door de artsen bij wie ik mij zo lang ongezien had gevoeld.”
Bo: „Dat maakt het zo moeilijk om ermee te stoppen: je lijkt er baat bij te hebben. Ik wilde als kind graag ergens uitzonderlijk goed in zijn. Door veel af te vallen en heel mager te worden, voelde ik voor het eerst hoe het is om ergens in uit te blinken. Dat gaf me een beetje zelfvertrouwen terug. Ik moest, en moet, nog leren dat ik niet Einstein of Beyoncé hoef te zijn om gewoon te mogen bestaan.”
In de voorstelling spreken jullie over Persephone, die in herfst en winter in de onderwereld leeft en in de lente terugkeert naar de wereld boven.
Alysha: „Zo voelt het echt, alsof ik reis tussen twee werelden; de wereld van de eetstoornis en die waarin mijn vrienden en familie zich bewegen. Donker en licht. Het vreemde is dat het me niet altijd duidelijk is welke van de twee het licht voorstelt en welke de duisternis. De eetstoornis voelt als een veilige plek, terwijl de ‘echte’ wereld me vaak beangstigt. Dat is het tegenstrijdige: je brengt jezelf in levensgevaar, om te kunnen leven.”
Broeder: „Het is een en al paradox bij deze ziekte. Door af te vallen nemen meisjes letterlijk minder ruimte in, ze ‘verdwijnen’. Maar door hoe ze eruit komen te zien, vestigen ze ook de aandacht op zich. Meisjes kunnen proberen te voldoen aan een vrouwelijk schoonheidsideaal, maar door af te vallen, maken ze geen hormonen meer aan en worden ze fysiek weer een soort kinderen. Artsen proberen je in het ziekenhuis te bevrijden van de greep die de eetstoornis op je heeft, maar daartegenover stellen ze een minstens zo dwingend regime van het medisch personeel. De vrouw met de eetstoornis krijgt behandeling na behandeling, maar je zou ook kunnen vragen: wiens probleem is het eigenlijk, dat ze probeert op te lossen?”
Wat bedoelt u?
Broeder: „Op mijn 17de moest mijn moeder een keer mee naar therapie. Het gaf me een ongemakkelijk gevoel, zonder dat ik wist waarom. Pas later begreep ik dat mijn eetstoornis ook een reactie op haar trauma was. Iets wat ik bij me droeg, maar wat niet ‘van mij’ was. Dat is het belangrijkste wat ik met deze voorstelling over het voetlicht wil brengen: vaak doen meisjes met een eetstoornis het therapeutische werk voor anderen.”
Lees ook
‘Opeens staat er een engel. Dat ben jij’