Joke Hermsen is op zoek naar een gevoel van thuis-zijn

Hoe komt het toch, vraagt Joke Hermsen zich af, dat ze zich in het huis in de Bourgogne, waar ze zo vaak geweest is, waar ze zich altijd op haar plek gevoeld heeft, nu níet meer thuis voelt? Ze is erheen gereden, ze heeft wat gewerkt, het leven was goed, de lucht blauw. Het begint te regenen. De regen houdt niet meer op. Regen kan enorm metaforisch werken, zeker als je die opschrijft, en de lezer voelt mee hoe in huis alles langzamerhand kil en klam wordt, hoe de wegen in modderpoelen veranderen, hoe er geen uitzicht meer is, noch naar buiten, noch naar binnen.

Het is de vooravond van haar zestigste verjaardag en de filosofe is rusteloos, vervuld van heimwee naar ooit en naar later en verder. Ze besluit te verkassen.

Zo begint het nadenken in Onder een andere hemel. Over heimwee en vertepijn van Joke J. Hermsen. Ze wil erin onderzoeken wat heimwee te beduiden heeft, en waarom iemand die heimwee heeft, zoals zij, tegelijkertijd naar iets in de toekomende tijd verlangt. Ook heimwee zoekt geen welomschreven plaats, noch in de ruimte, noch in de tijd. Wat ze zoekt is het gevoel van thuis-zijn.

En waarom is ze dat dan niet?

Odysseus heeft bijna heel de Odyssee heimwee, hij wil naar huis, naar Ithaka. Maar is hij daar eenmaal, dan moet hij weer gaan. Hermsen citeert de schrijfster Flannery O’Connor die iets schreef wat ze herkent als de kortste samenvatting van de Odyssee, en wellicht ook van haar eigen gevoelens: ‘Waar je vandaan komt is er niet meer, waar je dacht heen te gaan is er nooit geweest, en waar je bent deugt niet als je er niet van weg kunt.’

Thuisbrengscène

Het is nog niet zo makkelijk om thuis te zijn. Hermsen weet heel goed dat het gevoel van thuis te zijn zich niet alleen buiten je, maar ook in je bevindt, of juist niet. In haar is opnieuw een herinnering ontwaakt waar ze zich niet goed raad mee weet, ze noemt die, niet ontoepasselijk, ‘de thuisbrengscène’ en probeert te begrijpen wat haar veertienjarige zelf destijds is overkomen toen de vader van de oppaskinderen haar (niet) naar huis bracht, en waarom ze reageerde zoals ze deed. Waarom ze daarna geen plek vond om thuis te komen.

Er is ook de ontheemdheid door het eindigen van een liefde die de vorm van een zeer verbonden vriendschap had aangenomen. De vader van haar kinderen, die de flat naast de hare bewoonde en met wie ze zich jaren- en jarenlang in vrijheid verbonden heeft gevoeld, heeft zijn deur voor haar gesloten. Ze citeert Pessoa. ‘Mijn leven, mijn herinneringen, mijn verbeelding, mijn persoonlijkheid – het verdampt allemaal voor mijn ogen.’

Zoals past bij een filosofe, en zeker bij deze schrijfster, probeert ze haar eigen gevoelens te plaatsen via eigen en andermans denken en schrijven. Ze schrijft over de liefde tussen Lou Salomé en Rainer Maria Rilke, over Rilkes poëzie en over Salomé’s inzichten en omdat ze zo goed thuis is in die materie, slaagt ze er moeiteloos in zowel die twee geliefden en vrienden uit het verleden recht te doen, als via hen iets van haar eigen levensinzichten op te helderen. Ze heeft lang geloofd in iets wat Salomé schreef: ‘We kunnen alleen thuiskomen in de liefde als het een ontmoetingsplaats is waar ‘twee vreemdheden vreemd weten te blijven’ ten opzichte van elkaar.’ Misschien gelooft ze dat nog. Maar in haar leven zijn er geen twee mensen meer maar drie, en Hermsen komt niet meer thuis in de liefde, integendeel: ‘Het is alsof ik in rook ben opgegaan, terwijl ik er nog vlak naast woon.’

De thuisbrengscène geeft haar onder meer gedachten in over feminisme en de plek van vrouwen in de wereld, over sekse-stereotypen, over de ruimte die iedereen binnen in zichzelf heeft – Rilkes ‘Weltinnenraum’.

De soms iets theoretische verhandelingen over andere denkers en dichters komen onder spanning te staan door haar eigen vragen en haar verlangen om thuis te komen, zo niet op een plek, dan toch in het schrijven, zoals Rilke. Maar ze geeft zichzelf eerlijk toe: voor haar geldt dat zo niet. Er is meer in haar leven dan schrijven en werken. Behalve de kindertijd, waarin we ons allemaal een thuis verbeelden te hebben gehad, en behalve de taal en de filosofie, is er ook de liefde en het moederschap.

Kinderspelletje

Op haar nogal eenzame dwaaltocht naar inzicht, meer dan naar antwoorden, al lijken die soms op te doemen, heeft Hermsen veel stimulerende en interessante gedachten, citaten en denkbeelden te bieden, al zitten er, zeker tegen het eind, ook wel wat droge klontjes theorie in haar boek. Het verlangende gereis van de hoofdpersoon levert soms lezenswaardige bezoeken op, soms ook wat pedante dialoogjes vol toepasselijke citaten die zij en haar gesprekspartners meteen bij de hand hebben. De namen van schrijvers en filosofen (onder veel meer Ingeborg Bachmann, Gaston Bachelard, Simone Weil, Maya Angelou, Julia Kristeva, Hannah Arendt) zijn soms wel erg talrijk, zelfs de herinnering aan een heel gewoon kinderspelletje gaat vergezeld van de kleinzoon van Freud plus theorie. Maar op een ander moment schrijft Hermsen dan weer heel eenvoudig dat thuis ‘de plek blijft waar iets of iemand op me wacht’. En dat we zelf ook altijd wachten, ‘een leven lang blijven we wachten, hoewel het niet helemaal duidelijk is waarop’. En hoewel dat altijd onduidelijk zal blijven, heeft Hermsen dan toch veel verhelderends gedacht.


Lees ook
Lees ook dit interview met Joke Hermsen.

Joke Hermsen: ‘De dagdroom is de broedplaats van de verbeelding’