Ook de wet beschermt kunst in de openbare ruimte nauwelijks tegen sloop

De muur met de muurschildering ‘Het Scheikundelokaal’ van Dolf Henkes wordt losgehaald van een stalen draagconstructie. Twee bulldozers omklemmen met hun grijparmen eerst het linkerdeel van de muur, tot dit in tweeën scheurt. Dan volgt het rechterdeel. Brokstukken vallen, een grote stofwolk stijgt op, de camera zoekt in het puin naar verfsporen, en draait uiteindelijk weg.

Met verbijstering kijken de symposiumgasten in de Arminiuskerk, afgelopen vrijdag in Rotterdam, naar de filmbeelden die Carel van Hees twee jaar geleden schoot bij de Hogeschool Rotterdam. Daar bevond zich de muurschildering uit 1955, die in 2005 werd overgeplaatst. „Ik sta hier nog een beetje te beven,” doorbreekt moderator Noraly Beyer de ontstane stilte.

Ook de zaal voelt afschuw, maar echt verbaasd is niemand. Alle tweehonderd aanwezigen wisten van de sloop, die de aanleiding is voor dit symposium, getiteld ‘Kunst op straat, slopen of behouden’. Sloop van kunst in de openbare ruimte is namelijk wat er regelmatig gebeurt – intussen bestaat zelfs de term ‘wederafbraak’, omdat het vaak gaat om kunst uit de wederopbouwtijd (pakweg 1945-65).

Maar de behoefte aan behoud is groot, zeker bij erfgoedorganisaties. Die luiden daarom de noodklok al jaren. Deze dag dient om van iets naars tot iets goeds te komen, zegt de organisatie. Niet om de blame-game te spelen maar om te leren, en te kijken of het mogelijk is om tot oplossingen te komen.

Kan de wet uitkomst bieden? Jurist Christiaan Alberdingk Thijm legt de zaal uit dat persoonlijkheidsrecht de crux is in de kwestie-Henkes. Met dit recht kunnen kunstenaars zich verzetten tegen handelingen van derden die het werk aantasten, zelfs nadat het auteursrecht aan erven is overgegaan. Dan moet wel vaststaan dat de verminking of aantasting nadeel toebrengt aan de eer of naam van de kunstenaar of de waarde van diens werk.

Aantasten, of verminken, is dus verboden wegens reputatieschade. Dat klinkt alsof kunst best solide beschermd is, maar in de praktijk zit er een addertje onder het gras, waarschuwt Alberdingk Thijm. Namelijk de vraag wanneer iets leidt tot reputatieschade. Van grote invloed hierin was het Wavin-arrest van 2004, vertelt hij. De gemeente Zwolle wilde het Wavin-gebouw afbreken. De architect protesteerde, een rechtszaak volgde. De Hoge Raad oordeelde dat vernietiging geen reputatieschade is. Immers, iets wat weg is, kan ook geen schade aanrichten. Een bestaand object dat er gemankeerd uitziet, dat is schadelijk. Maar iets wat niet langer bestaat, kan ook niet van invloed zijn – dat was de redenering.

„Zo ontstond een perverse prikkel,” legt hij uit: de prikkel om gebouwen of kunst te vernietigen zonder in gesprek te gaan over aanpassingen. De uitspraak heeft de afgelopen jaren voor onrust gezorgd in erfgoedkringen. Alberdingk Thijm zou liever zien dat er een belangenafweging plaatsvindt: van de achtergronden van een object, de waarde ervan in iemands oeuvre, in de kunstgeschiedenis.

Een mogelijke uitkomst biedt het 4-jaargetijdenarrest van de Hoge Raad in 2019, over het verbouwen van een pand. Dat arrest biedt enigszins ruimte voor zulke belangenafwegingen. Alberdingk Thijm past de belangenafweging voor deze gelegenheid toe op de casus-Henkes. De schildering was van belang voor de kunstenaar, voor de Rotterdamse kunstgeschiedenis van de wederopbouw, en bovendien was deze in 2005 met moeite herplaatst uit Pernis – ook dat moet je meewegen, vindt hij. Zijn conclusie: deze sloop was onrechtmatig.


Lees ook
Strijdend voor pa’s vergeten kunst

Ester Haver Droeze-van Iersel voor het kunstwerk van haar vader Ger van Iersel (1922-2014).

Zonder aanwezigheid van een rechter is dat een vrije gedachteoefening, die niet meteen iets teweeg brengt. In de Arminiuskerk preekt hij in feite voor eigen parochie: een zaal vol kunst- en erfgoedspecialisten die vooral tegen sloop zijn. De vraag die opkomt, is of het niet zinvol zou zijn als de Hoge Raad opnieuw oordeelt over de sloop van kunst.

Ook zijn duidelijke protocollen voor bouw en sloop gewenst, die ontbreken nu: bindende regels voor wat een opdrachtgever en sloopbedrijf moeten doen om vernietiging van kunst te voorkomen. En regelgeving die wordt nageleefd en ervoor zorgt dat bij de ontdekking van kunst de bulldozers stilstaan en er melding wordt gedaan bij een gespecialiseerde dienst. Zo’n dienst kan dan oordelen wat er moet gebeuren, op basis van een belangenafweging: slopen of laten staan.

Het probleem voor bedreigde kunst zit in onwetendheid op meerdere terreinen. Niet alleen zijn de regels en wetten onbekend, ook is er een gebrekkig besef dat kunst ertoe doet, dat het niet zomaar weg kan. Dat probleem kaart architect Dikkie Scipio aan met een vraag: „Waar is ons collectieve geheugen over kunst gebleven?”

Ooit vond de maatschappij het belangrijk dat kunst in de openbare ruimte uiting gaf aan schoonheid en identiteit, maar nu weten hele delen van de maatschappij daar niets meer van, zegt ze. Om daar iets aan te doen, moeten we het volgens haar eerst begrijpen; ze schetst een tijdlijn van de architectuurgebonden kunst sinds de opkomst eind 19e eeuw. Vooral na de Tweede Wereldoorlog vond met dat een mooie verzorgde omgeving zou bijdragen aan de maatschappij. Kunst werd een toverwoord in de wederopbouw.

Het denken over de stimulerende kracht van kunst in het openbare leven veranderde na 1965. Toen werd cultuur ondergebracht in het ministerie van CRM: met recreatie en maatschappelijk werk, en kreeg het een andere functie. Architectuurgebonden kunst verloor gaandeweg zijn status. De rol van kunst in architectuur verdween steeds meer uit overheidsnota’s.

Andere ontwikkelingen waren ook van invloed. Spreker Tanja Karreman, senior adviseur Rijkscollectie Percentagekunst, vertelt dat het aantal opdrachten voor kunst in de openbare ruimte verder daalde door de bouwcrisis van 2008. De bouwwereld kreeg ook een andere focus: „Het nieuwe toverwoord is circulair,” zegt Scipio. Voor twee toverwoorden is blijkbaar in deze wereld geen ruimte.

Ook aan kennis schort het. Vorige eeuw werd kunst in de openbare ruimte en aan gebouwen nog onderwezen op kunstacademies, maar dat gebeurt bijna niet meer. Bemiddelaars bij kunstinstellingen, die zulke opdrachten begeleiden, zijn ook merendeels verdwenen, iets wat in kunstkringen tot zorgen leidt. Kennis moet weer samenkomen, vindt Karreman. Ze pleit daarom voor een nieuw instituut, ‘Levend Goed’, met ambtenaren, ontwikkelaars, planologen, experts, bewoners.

Ook haar pleidooi past in het verlangen naar bewustwording en kennisoverdracht. Want wetten alleen zijn onvoldoende.

Bewustwording is belangrijk, al verandert de gedachte wát het belang van kunst is voortdurend. De wederopbouwkunst bracht optimisme en schoonheid, later kreeg kunst een welzijnsfunctie, waarna kunst regelmatig nog weer andere functies kreeg toebedeeld. Dat zit bewustwording in de weg, want dan is het moeilijk uit te leggen wat de beeldende kracht van kunst is.

Dat kunst meer is dan instrumenteel, betoogt Ramsey Nasr op het symposium in een pleidooi voor kunst die geen nut heeft, die niets moet, maar die je in gedachten elders brengt, die je bijblijft. „Een kunstwerk kan eigendom worden van een omgeving. Als een osmotisch proces wordt het opgenomen in het Rotterdamse zenuwstelsel, deel van ons grotere leven. Als een gemeenschappelijk familielid. Overheden mogen zich daarna niet afwezig houden.”

De kwestie-Henkes biedt een voorbeeld van mensen die zich niet afzijdig houden. Toen die raffinaderij in 2005 in Pernis gesloopt zou worden, waren het twee werknemers die Henkes’ schildering opmerkten, Nico den Ouden en Willem Hoogendijk. Zij zetten een reddingsoperatie in gang. Bedrijven en organisaties gingen snel samenwerken, geld bijeenbrengen, de muur werd uitgezaagd, via de Maas naar de Hogeschool gevaren en daar in veiligheid gebracht.

Die opmerkingsgave in combinatie met stevige wetten en gedegen juridische afwegingen: het lijkt allemaal nodig om de huidige situatie te veranderen.