Jaap van Zweden (62) laat zijn agenda zien op zijn telefoon. Die bestaat uit gekleurde blokjes, elk land heeft een eigen kleur. Dit jaar zijn er vijftig weken volledig ingekleurd. Komend weekend vliegt hij achtereenvolgens naar Hongkong, Frankrijk, Seoul en weer naar Hongkong. Daarna is hij twee dagen thuis rond Kerst. Hij scrollt verder, de kleurtjes schieten voorbij. Berlijn, New York, San Francisco, Rome, Seoul, Hongkong, New York, Seoul, Zürich. „En dán”, zegt hij opgetogen, „kijk eens! Dáár ben ik een week thuis.” Dat is in april.
Hij is chef-dirigent van het New York Philharmonic en het Hong Kong Philharmonic Orchestra en treedt regelmatig op als gastdirigent van andere orkesten. Nu is hij vier dagen in Nederland, ook vanwege de net verschenen biografie Dat is Jaap, geschreven door journalist Peter van Ingen.
Het is niet zijn bedoeling om nog lang zo door te gaan. Dat inzicht kreeg hij toen hij vanwege de coronalockdowns niet meer kon reizen en twee jaar lang bij zijn vrouw Aaltje, kinderen en vier kleinkinderen was. Die zijn tussen de drie en acht jaar oud. „Het verlangen naar meer tijd samen is daardoor enorm gegroeid.”
In 2024 verruilt hij de orkesten in New York en Hongkong voor het Seoul Philharmonic Orchestra. „In 2025, 2026 wil ik stapsgewijs de helft minder gaan werken. Dan wil ik bijvoorbeeld de zomers vrij hebben, en een keer het sinterklaasfeest meemaken met de kinderen.”
Ik probeer me voor te stellen, zeg ik, hoe je het samen goed houdt als je decennialang voornamelijk in het buitenland zit. Hij zegt dat elke medaille twee kanten heeft en dat er heel veel is dat hen verbindt. „Ik ga naar bed en sta altijd op met het gezin in mijn gedachten.”
In zijn biografie wordt kort vermeld dat het niet altíjd goed was tussen hem en Aaltje. Dat was in de eerste jaren na de geboorte van hun derde zoon, Benjamin. Er was duidelijk iets mis, maar geen dokter wist wat. Ze bezochten tientallen specialisten, ziekenhuizen en instellingen. Na zeven jaar werd vastgesteld dat hij een vorm van autisme heeft. Kort geleden hoorden ze dat het autisme van Benjamin, nu 32 jaar, voortkomt uit een extreem zeldzame, nieuw ontdekte chromosoomafwijking. Het was destijds een enorme confrontatie met hoe ze dit als gezin moesten opvangen, zegt hij. Er ontstond „relatiedruk”. In 1995 zochten ze hulp bij een psychiater.
„Als je gaat praten met elkaar”, zegt hij, „ga je steeds meer lagen afpellen. We ontdekten waarom we bepaalde dingen deden en gingen onszelf en elkaar beter begrijpen.” Hij ziet mijn vragende blik. „Naaaah, ik vind dit niet zo… Sommige dingen wil je graag voor jezelf houden. Ik denk dat ik er mensen mee zou vervelen.”
Het kan ook herkenbaar zijn voor mensen met een ziek of gehandicapt kind, zeg ik. „Ja. Nou. Bijvoorbeeld de schaamte. Dan nam ik Benjamin samen met mijn oudste zoon Daniël mee naar het voetballen en dan deed hij de raarste dingen langs de zijkant. Fladderen, gillen. Mensen gaan kijken: wat is er met dat jongetje aan de hand? Dat vond ik af en toe lastig.”
Hij vertelt, schoorvoetend, over het „reservoir” aan emoties dat naar boven kwam tijdens de gesprekken met de psychiater. „Het ging terug naar onze jeugd, naar woede, naar frustraties, naar afgewezen zijn, naar duizend dingen. En door al het onbespreekbare dat bespreekbaar werd, ontstond er een bepaalde helderheid die ons uit die schaamte, boosheid en teleurstelling haalde.” Er zijn veel stellen, zegt hij, die in een situatie als deze uit elkaar gaan. „De paniek die er is, gaat ook op je relatie drukken.”
Hun grootste zorg is nu de toenemende ernst van Benjamins epilepsieaanvallen. Een paar maanden geleden was hij tijdens een aanval op zijn hoofd gevallen. „Zijn hele gezicht… hechtingen, gebroken neus, gebroken dit, gebroken dat. En dit is al vaker gebeurd. Er is altijd die angst. We weten niet waar het eindigt.”
Het gebeurde soms dat Benjamin een epileptische aanval kreeg vlak voor een concert en dat Aaltje het hem niet vertelde. „Daar was ik dan geïrriteerd over. Ik vind het vervelend als ze problemen voor me achterhoudt. Ik draag die zorgen tóch wel met me mee.” Maar eenmaal op het podium is hij in staat om alles buiten te sluiten. „Dan is alles weg.”
Hoe gaat dat? Je maakt je grote zorgen om je kind, je stapt het podium op en dan…
„…Dan moet gewoon Mahler goed gespeeld worden.”
Dan is Mahler belangrijker?
„Niet belangrijker. Maar je moet dát doen wat je op dat moment doet. Ik weet ook dat ik toch niks voor hem kan betekenen als ik op een podium in New York sta. Als ik me verdrietig of vervelend voel, komt dat na het concert pas echt binnen. Dan ga ik meteen bellen.”
Heeft het je leven makkelijker gemaakt dat je je zorgen kunt parkeren tijdens je werk?
„Ja, het is ook ergens een ontspanning. Maar ik vind vooral dat de muziek het verdient. Ik heb een dienend vak, ik dien de muziek. En ik heb een enorm verantwoordelijkheidsgevoel tegenover het publiek. Ik moet mij 110 procent geven tijdens een concert.”
Verwacht je dezelfde toewijding van de andere musici?
Bedachtzame stilte. „Ja, kijk, ik kom binnen met in mijn hoofd een beeld van hoe ik het wil hebben. Ik heb er weleens moeite mee gehad als mensen niet honderd procent waren voorbereid. Omdat ikzelf… Ik begrijp meer en meer dat niet iedereen dingen kan afschermen. Daar heb ik wel mijn les in geleerd.”
Het eten wordt gebracht, een caesarsalade opgediend in een groot blad Romeinse sla. Hij kijkt er aandachtig naar. „Wauw. Mooi.”
Hoe heb je die les geleerd?
„Ik heb me altijd heel goed kunnen inleven in muziek en in het voorbereiden van partituren. Met de jaren komt nu ook een beetje meer het inleven in de mensen. Ik ben natuurlijk óók heel fanatiek geweest omdat ik een boel moest inhalen. Normaal gesproken begin je als zeventienjarige jongen met dirigeren. Ik was 37, ik had haast. Ik moest héél snel een héél groot repertoire opbouwen. En af en toe heb ik dat fanatisme meegenomen naar de repetities.”
naar mensen
Tussen 2008 en 2018 was Jaap van Zweden chef-dirigent van het Dallas Symphony Orchestra. In die periode publiceerde de krant The Dallas Morning News een artikel waarin hij ervan werd beschuldigd intimiderend te communiceren met sommige orkestleden.
Hoe kijk je daar nu op terug?
„Nou ja, ik kan dat begrijpen, ik kom zelf uit een orkest. Maar het gekke was: ik heb weleens aan het New York Philharmonic (waar hij in 2018 begon als chef-dirigent, red.) gevraagd of dat krantenartikel geen probleem was geweest bij mijn benoeming. Ze zeiden dat ze toen juist dachten: nu moeten we hem helemáál hebben.” Hij lacht.
Wat was precies de klacht?
„Het ging maar om één ding hoor. Dat ik te fanatiek was geweest met een hoornist.”
Wat had je gedaan?
„Constant gezegd dat het beter moest.”
Tijdens één repetitie?
„Nou ja, waarschijnlijk weken achter elkaar.”
En wat als zijn kind nou erg ziek was?
„Dat was niet zo. Ik ken bijna elke gezinssituatie van de orkestleden. En je kunt natuurlijk niet tegen het publiek zeggen: sorry, dit klinkt even niet zo goed want Gerards vrouw heeft net een knieoperatie gehad. Maar ik ga niet meer door tot het uiterste. Ik ben daarin echt veranderd.”
Speelt de huidige tijdgeest ook een rol?
„Ja. En dat is goed, de mens achter de muzikant wordt nu veel meer gezien. Maar een orkest is een raar ding, hè. Want als ik meelevend ben, zeggen ze: hij pakt niet door. En als ik doorpak, zeggen ze: hij is veel te fanatiek. Ik begeef me op een fine line. Die ben ik nu echt aan het ontdekken. Dat vind ik heel leuk.”
Jij bent natuurlijk in allerlei opzichten een risicofactor. Een witte, oudere man…
„…Ja!”
Die extreem veeleisend is voor zichzelf en voor anderen…
„…Ja!”
En die opereert op het allerhoogste niveau. Wat denk jij als je berichten leest over mensen die weg moeten vanwege intimiderend gedrag?
„Ja, wat zal ik daar nou eens op zeggen. Ik meen dat ik nooit zo ver ben gegaan dat ik echt dreigementen heb geuit naar mensen. Als iemand dat doet in een werksituatie, dan vind ik het niet meer dan normaal dat diegene moet opdonderen. Ik zeg altijd: als ik een correctie maak, is dat nooit persoonlijk. Het gaat om het eindproduct. Maar misschien leven we wel in een tijd waarin mensen het alleen leuk en gezellig willen hebben op het podium. Dat kan. Dat zullen we dan wel zien in de toekomst.”
Dat lijkt me totaal niet bij jou passen.
„Nou, ik kan ook heel gezellig zijn.” Hij lacht. „Luister, de wereld verandert en het is belangrijk dat je meeverandert. En in de tijd dat ik zelf met beroemde dirigenten werkte, zoals Bernard Haitink… Die werden áltijd milder naarmate ze ouder werden.”
Werden ze dan ook beter?
Hij denkt lang na. „Als je blijft investeren in jezelf als artiest, heb ik toch het idee dat er diepere gronden worden geraakt. Dan kan er een extra dimensie bij komen als je ouder wordt. Maar het kan ook minder worden.”
Wordt het bij jou beter?
„Ik wil elke keer opnieuw iets nieuws ontdekken in een stuk, ik wil mezelf elke keer verbeteren. Daardoor houd ik de boel levend. Ik vind de resultaten niet minder worden, nee, eerder beter.”
Hij noemt de Matthäus-Passion van Bach als voorbeeld. Dat stuk, zegt hij, is echt in zijn handen gegroeid. Omdat hij het steeds meer begrijpt. „Door vijlen en door constante studie krijgt het voor mij zó’n helder beeld van hoe ik het wil hebben. Dat had ik tien jaar geleden niet.”
Lees ook
Barbara van Beukering werd kaal: ‘De volgende keer ga ik het echt niet verbergen’
Alles stond altijd in het teken van zijn viool. Op zijn negende studeerde hij alle dagen van de week, minstens zes uur per dag. Op zijn elfde deed hij overgangsexamen voor het conservatorium – de meesten doen dat op hun achttiende. Een jurylid zei: dit is al eindexamenniveau. Op zijn negentiende werd hij, uitzonderlijk jong, concertmeester in het Concertgebouworkest. Later werd hij steeds vaker uitgenodigd om mee te spelen met buitenlandse orkesten. Totdat hij, als dertiger, besloot dat hij liever dirigent wilde worden.
Had dat te maken met je drang naar perfectie? Als violist ben je een radertje in het geheel.
„Ja. Je ziet natuurlijk wel hoe zo’n dirigent het geheel bestiert. Als violist voelde ik me in het orkest wel een beetje als een adelaar in een parkietenkooitje. Ik kon niet uiten wat ik wilde uiten.”
In de biografie zegt zijn vrouw dat hij tijdens de lockdowns heel „ontspannen, vrolijk en opgewekt” werd. Ze vroeg zich destijds af of de hoge druk waaronder haar man vaak staat „in wezen wel bij hem past”.
Daar heeft ze gelijk in, zegt hij direct. „Maar bij wie past dat wel? Ik kan er goed mee omgaan, want ik sta al sinds mijn tiende jaar onder druk. Pas als de druk te groot wordt, moet je oppassen. Bijvoorbeeld als je iets beter wilt doen dan je eigenlijk kunt. Dat is heel link.”
Hij vertelt dat zijn oudste kleinzoon pianospeelt. En zijn kleindochter, zegt hij lachend, is een uitzonderlijk kind. „Ze wil de hele dag alleen maar balletdansen. Dat is enig. Ze is heel muzikaal.”
Ik vraag of, als het om zijn kleindochter gaat, het talent dat prijskaartje waard is. „Je doet nu net”, zegt hij, „alsof je het talent en de persoon kunt scheiden. Dat kan niet. Het is ónvermijdelijk. Als het gebeurt, gebeurt het. Dan kun je er niet over nadenken. Als een talent zich aandient, heb je geen keuze.”
Moet ze daarin net zo hard gepusht worden als zijn eigen ouders dat bij hem deden? „Dat ligt aan het talent. Vergis je niet, een talent vráágt soms ook om begeleiding. Ik wist vanaf jonge leeftijd dat ik een talent had voor muziek. Vervolgens moet je het kunnen opbrengen om dat talent te ontwikkelen. Want er hangt wel een prijskaartje aan.”