Wie wil weten hoe de tijden voor Kinke Kooi zijn veranderd, hoeft alleen maar te vragen naar haar aanstaande bezoek aan het Hirshhorn-gala. Voor dit gala, een van de meest prestigieuze in de Amerikaanse kunstwereld, wordt elk jaar een aantal gevestigde Amerikaanse kunstenaars uitgenodigd om een belangrijke inspiratiebron voor hun werk uit te kiezen en die als partner mee naar het feest te nemen. Ook nemen ze een filmpje op over wat ze voor elkaar betekenen en hun werk wordt samen geëxposeerd. En jawel: Loie Hollowell, een van de meest gevierde jongere kunstenaar van dit moment, die over de hele wereld exposeert en wier werken op veilingen en in galeries niet zijn aan te slepen, vroeg Kinke Kooi (Leeuwarden, 1961).
Dat kwam niet eens als een verrassing: Hollowell liet zich al verschillende malen bewonderend uit over haar oudere Nederlandse collega. „Kinke Kooi doet eigenlijk waar ik te bang voor ben”, sprak Hollowell bijvoorbeeld tegen het tijdschrift Juxtapoz. „Dat is: het maken van heel lichamelijke, sensuele, seksueel-figuratieve tekeningen. (..) Ik denk dat Kinke, net als zoveel andere vrouwen, eindelijk haar welverdiende aandacht krijgt naarmate ze ouder wordt. (..) Ze is absoluut een ondergewaardeerde vrouwelijke kunstenaar.”
Daarmee vat Hollowells betoog Kooi’s situatie uitstekend samen. Kinke Kooi’s werk is inderdaad vrouwelijk, sensueel, seksueel en intiem. Haar tekeningen doen wel wat denken aan koralen, of aan gulzig glibberende weekdieren: ronde vormen, bollingen, uitsteeksels en dieptes vloeien vanzelfsprekend in elkaar over; de kleuren roze en blauw komen vaak terug. Ook tekent Kooi graag bloemen die gretig buiten hun kader reiken, en maakte ze in het verleden onder andere odes aan het vrouwelijke okselhaar of achterwerk – waarmee haar werk óók uitstekend in de huidige tijdgeest past.
Dat zag ook, enkele jaren geleden, Joss Heierli, de vriend van haar dochter Hendrickje (die zelf als kunstenaar een internationale carrière heeft onder de naam Tenant of Culture): samen met Cédric Fauq nam hij Kooi’s werk op in een expositie in hun toenmalige projectruimte Clearview in Londen. „Daar dacht iedereen dat ik eind twintig was”, zegt Kooi lachend.
Hippe galeries
Daarna ging het snel. Na dertig jaar relatieve stilte in Nederland, werkt Kooi nu met hippe galeries als Lucas Hirsch in Düsseldorf, Adams and Ollman in Portland en Edouard Montassut in Parijs, wordt ze door vooraanstaande internationale curatoren voor tentoonstellingen gevraagd en wordt haar werk gretig omarmd door jonge kunstenaars, vooral twintigers en dertigers als Hollowell. „Ik heb me wel afgevraagd waar die belangstelling ineens vandaan komt”, zegt Kooi. „Het komt denk ik vooral door wat ik altijd het ‘visuele vacuüm’ noem: het feit dat de kunst vele decennia lang is gedomineerd door één specifieke beeldtaal, die van het mannelijke witte modernisme. Daar zijn prachtige dingen uit voortgekomen, maar die wereld was ook zo beperkt en dwingend dat alle ruimte eromheen werd leeggezogen. Andere visies, andere ideeën werden niet getolereerd. Als ik een tekening maakte over m’n kont of over schaamte, dan was dat ‘vrouwenkunst’ – dat namen ze niet serieus.”
Voelde je je altijd een buitenstaander?
„Wel een beetje. Toen ik begin jaren tachtig op de kunstacademie kwam, wist ik niks van kunst – ik identificeerde me ook nog niet met het feminisme, trouwens. Ik dacht alleen: ik zit op de kunstacademie, nu hoor ik er bij, nu ga ik meedoen met de kunst. Maar in de eerste les kunstgeschiedenis werd meteen het ontstaan van kunst uitgelegd: dat waren mannen die gingen jagen en daarbij tekeningen op de rotswanden maakten. Daar schrok ik van, want ik was dus ook kunstenaar, maar wat was dan de plek van vrouwen? Oh, werd er gezegd, die beschilderden potten en pannen. Meteen ging een alarm af. Wat is er mis met potten en pannen? Waarom is kunst van vrouwen niet belangrijk?”
Hoe ging je daar mee om?
„Het was verwarrend. In die tijd was het kernwoord autonomie, iedereen maakte autonome, vaak abstracte kunst, en daar liepen ze dan enorm belangrijk over te doen. Terwijl ik alsmaar dacht: ik hoor er ook bij, ik wil meedoen, maar niet autonoom zijn. Daarvoor voelde ik me veel te veel verbonden met de wereld, met andere mensen. Met andere vrouwen.”
Kon je je daarvan losmaken?
„Aanvankelijk dacht ik: ik moet veranderen, ik moet ook stoer zijn. En tegelijk dacht ik: Jezus Kinke, je weet precies hoe je kunst zou moeten maken om erbij te horen, waarom doe je dat dan niet? Maar ik werd altijd naar het vrouwelijke gedreven, terwijl ik me daar tegelijk voor schaamde. Ondertussen werd ik nauwelijks serieus genomen: op openingen zagen mensen me zelden staan; ik heb in mijn hele carrière precies één werkbeurs gekregen. Uiteindelijk gaf de gedachte aan mijn moeder de doorslag. Zij is een heel bijzondere, krachtige vrouw: een Friese boerin met een heel eigen kledingstijl, heel woest, met veel kettingen, die de boerderij samen met mijn vader op volstrekt gelijkwaardige basis runde – ook mijn vader was altijd thuis. Mijn moeder zag het huisvrouw-zijn als een belangrijke baan, was enorm goed in het scheppen van ruimte voor anderen – en was tegelijkertijd helemaal zichzelf. Door haar besefte ik dat ik moest doen waar ik goed in was. Wat ik zelf wilde. En dat werd versterkt toen de kinderen er eenmaal waren, en ik merkte dat ik het huishouden veel zwaarder vond dan mijn eigen werk – in mijn studio kwam ik op adem. Toen bedacht ik: als de wereld me niet wilde, was ik vrij om te maken wat ik wilde, nee, dan moest ik maken wat ik wilde, zonder grenzen, zonder schaamte, zonder beperkingen. Daardoor begon ik over mijn eigen grenzen heen te stappen, over m’n gêne, en werk te maken over schaamte, over m’n kont, over geven en ontvangen, over ruimte maken en ruimte nemen. Uiteindelijk redde ik het daar net mee. Ik had regelmatig exposities in Amerika, bij gerespecteerde galerie Feature Inc. in New York, en verkocht daar ook wel werk. En een paar vrouwen steunden me: Lily van der Stokker is een goede vriendin. Helma Pantus, Mirjam Westen van het museum in Arnhem. Alied Ottevanger van het Rijksmuseum.”
Die relatie tussen binnen- en buitenwereld komt in je werk veel terug. Grenzen. Schaamte. Zijn dat specifiek vrouwelijke onderwerpen?
„Schaamte is voor vrouwen belangrijk, omdat schaamte zoveel zegt over de relatie tussen het individu en de buitenwereld. Schaamte maakt je bewust van je grenzen. Ik herinner me bijvoorbeeld dat ik een keer voor de spiegel stond en ineens de zin ‘te lelijk om te leven’ door m’n hoofd schoot. Dat meende ik niet echt, maar alleen al het feit dat ik het tóch dacht, geeft aan hoe belangrijk uiterlijk voor vrouwen is. We worden altijd op ons uiterlijk beoordeeld, en altijd volgens de criteria van het visuele vacuüm, van de oude macht – de esthetiek van modebladen, en tegenwoordig het internet. En omdat er bijna geen vrouw is die daaraan voldoet, hebben we allemaal voortdurend het gevoel dat we tekortschieten – wat geldt voor iedereen die buiten de norm valt. Daarom is schaamte ook altijd politiek: je wilt voldoen aan de norm die de buitenwereld je oplegt, maar die is zo absoluut en zo dwingend dat je bijna altijd het gevoel houdt dat je faalt. Ik vind dat visuele terreur.”
Is het niet confronterend om tijdens je werk de hele dag dat monster in de bek te kijken?
„Nee, voor mij is het opzoeken van die grenzen, die schaamte, juist een bevestiging van de vrijheid die ik voor mezelf heb verworven. Door deze ongemakkelijke onderwerpen te tekenen en er goed naar te kijken ga ik er van houden. Volgens mij ligt er ook nog een heel grote vrouwelijke wereld te wachten, die nog veel te weinig is onderzocht en gevisualiseerd, vol nieuwe ideeën en mogelijkheden.”
Je tekeningen zitten altijd vol met associaties die er behoorlijk particulier uitzien. Waar komen die vandaan?
„Zo zit ik in elkaar geloof ik – ik ben niet bepaald een lineaire denker.” Kooi lacht vrolijk. „Bij mij gaan ideeën alle kanten op, en dat is nou precies de vrijheid die ik mezelf tegenwoordig toesta. De laatste tijd denk ik bijvoorbeeld veel over ‘vessels’, afgesloten ruimtes en -werelden. Dat gaat dan van ons aquarium thuis naar een geweldige quote van Bataille over immanentie waarin hij zich afvraagt ‘of water ooit weet dat het in water ligt’. Zo kom ik op de bubbel waarin we leven, en de overeenkomst tussen die bubbel en de baarmoeder waar we allemaal in hebben gezeten – en al die dingen komen dan terug in een tekening. Daar is kunst voor: nieuwe verbanden scheppen, de smaak oprekken.”
Gezinnen en families duiken regelmatig op in je werk. Is het gezin ook zo’n afgesloten wereld?
„Ik denk dat iedere vorm van samenwoneneen soort bubbel is waarin iedereen zich tot elkaar moet verhouden. Veel mensen beschouwen het huiselijk leven als saai, of onrustig, maar ik heb het altijd gekoesterd. Toen mijn man, Roland Schimmel, ook beeldend kunstenaar en boerenzoon, en ik net kinderen hadden, merkten we dat alles als een verplichting begon te voelen. We moesten iets met de kinderen, we moesten werken, we moesten oppassen. Toen hebben we tegen elkaar gezegd: we gaan het net zo doen als onze ouders, vanaf nu vormen we samen één groot gemengd bedrijf, waarin alles wat we doen met elkaar samenhangt: onze carrières en onze ambities en onze kinderen en onze relatie – en alles is even belangrijk. Onze carrières gaan dan misschien niet vliegen, maar we krijgen er wel veel leven voor terug. Dat bleek te werken: we hadden minder ruzie over zaken als de taakverdeling. En ik hóú van huiselijkheid: huisje-boompje-beestje, gezamenlijkheid, geborgenheid, daar is niks mis mee. In m’n tekeningen denk ik er dan vervolgens wel weer over na wat dat betekent. Is een gezin een afgesloten geheel? Wat als er iemand op bezoek komt, of iemand vertrekt, of er bij komt, hoe ziet dat er dan uit – en gaat het ook niet zo met de ideeën in je hoofd?”
Gaat je werk uiteindelijk niet, heel helder, over de vraag hoe jij als vrouw, en als vrouwelijk lichaam, in de wereld staat?
„Ik zou het eerder willen omdraaien: de wereld confronteert mij er voortdurend mee dat mijn lichaam vrouwelijk is. Maar daarom past de manier waarop ik werk ook heel goed bij me: ik werk altijd heel lang aan een tekening, laat het geheel langzaam groeien door te schrappen, te herhalen, te bouwen. Uiteindelijk is zo’n tekening zelf dan een eigen lichaam, waarin alles met alles is verbonden en alles elkaar steunt. Juist die verbondenheid, die steun biedt me een enorme vrijheid: doordat ik door alle vormen van schaamte, alle gevoelens van beperkingen heen ben gegaan, kon ik nieuwe werelden openen.”