Het hemd is nader dan de rok, zeggen ze, de geschiedenis van je familie staat aan de wieg van de meest diepe en haast niet te verantwoorden of te rechtvaardigen menselijke emoties, tot opofferingsbereidheid aan toe. De trouw aan die oorsprong, je kinderen, je familie, je clan, is intuïtief en rauw, en kent een woeste schoonheid, tot het moment dat je er het belang van de anderen, de vreemden, mee veronachtzaamt. Zodra je familieliefde kent, ontwaakt haast bij iedereen aan de achterkant van de liefde een haast beestachtige bereidheid om haar te beschermen, er desnoods voor te doden.
In mijn familie heeft onmenselijke wreedheid, die ik voor het gemak het kwaad noem, mijn grootouders vermoord, en mijn vaders ziel voor altijd gewond. Mijn vader heeft in Theresienstadt, Auschwitz en Gross-Rosen gruwelen gezien en meegemaakt die zover leken af te staan van de wereld in de relatieve vrede na de grote genocidale oorlog van de nazi’s, dat ze hem soms meer kwade dromen leken dan echt gebeurd. Laat staan voor ons, de nakomelingen, en iedereen die er later van hoorde. Mijn vader zei soms dat hem de dingen die hij zag en meemaakte soms al niet meer helemaal echt leken terwíjl hij ze zag en meemaakte – alsof een sluier over het bewustzijn viel, zo beschreef hij dat, ter zelfbescherming.
Eensgezinde erkenning van de hel die mensen als mijn vader doorstonden was er na de oorlog niet. Tweeëntwintig jaar geleden probeerde ik tijdens de 4 mei-lezing te benoemen hoe terughoudend mijn vader heel erg lang was om te zeggen wat hem was overkomen in de kampen. Ik weet het aan zowel als angst als schaamte. Angst om niet geloofd te worden, om als overdrijver ter zijde te worden gezet en beschimpt te worden, angst om de geschiedenis geen recht te doen, en zo de doden opnieuw te vermoorden. Maar ook schaamte, om zichzelf als iemand te presenteren die te lijden had gehad van de groteske kwaadaardigheid en wreedheid van anderen – een slachtoffer. Ik denk dat mijn vader zich een groot deel van zijn leven te eenzaam en niet veilig genoeg voelde tussen de mensen om een slachtoffer te durven zijn. Dat hij er te trots voor was.
Ik ben doortrokken van het verdriet en de woede om wat hem overkwam.
In het essay Strepen aan de hemel schreef hij hoe hij als jongen in Auschwitz vol hoop omhoogkeek naar de vliegtuigen van de geallieerden die overvlogen, maar hem en zijn medegevangenen daarbij tot zijn wanhoop niet bevrijdden of de gaskamers vernietigden. Naar de buitenwereld verklaarden de geallieerden indertijd dat ze te weinig wisten, maar na uitgebreid onderzoek bleek dat dat een leugen is geweest. Ze wisten het – en ze lieten na er iets tegen te doen, in het volste vertrouwen dat die informatie voor de wereld toch te grotesk en dus te ongeloofwaardig was.
Infernale wreedheid en bloeddorst
Nu pas zie ik in hoe duivels goed het woord ‘ongeloof’ werkt als argument bij onwil, en bij haat. Hoe daarbij ook de krachtigste informatie sneuvelt. De gruwelaanval van Hamas op Israël op 7 oktober is uitzonderlijk goed gedocumenteerd en triomfantelijk gedeeld. Toch gingen velen van shock naar ongeloof en onverschilligheid. En daarna naar haat tegen de pogingen tot vergelding.
Na 7 oktober heerste er even eensgezinde weerzin. De beelden en getuigenissen van de aanvallen kwamen de dagen erna naar buiten, en op het internet zijn nog steeds stukjes van de door Hamas zelf geschoten footage te vinden, dat wil zeggen van de keuze daaruit die de Israëlische krijgsmacht ter beschikking stelde aan de pers. Briefings van het leger onthulden nog veel meer – onder meer op grond van wat Israëlische soldaten en de professionals van de organisatie ZAKA die lichamen bergen aantroffen. Ook beschikte men over beelden van bewakingscamera’s. De wandaden van Hamas zijn zo onvoorstelbaar erg dat je een sluier voor het bewustzijn nodig hebt. Je wil weg uit een wereld waarin er mensen zijn die anderen zulke dingen aandoen, openlijk en triomfantelijk.
Uit ondervragingen met gevangen Hamas-‘strijders’ bleek dat hen werd opgedragen (of moet ik zeggen: toegestaan?) om zo veel mogelijk wreedheden te begaan onder burgers. Welke ideologie sanctioneert een dergelijke infernale wreedheid en bloeddorst? De nazi’s verhulden hun onbeschrijfelijke misdaden lange tijd zo goed mogelijk, Hamas pronkt met de beelden van hun orgieën van geweld.
Hoe volkomen nietswaardig moet je jezelf vinden als je een kind verkracht omdat het Joods is? Om de dode lichamen van meisjes te penetreren, en juichend door de stad te sleuren?! Ouders aan hun kinderen vast te binden en levend te verbranden? Stokoude Holocaustoverlevenden werden gevangen of gedood. Wie het echt wil weten mag het allemaal bekijken op Hamas-massacre.net, maar ik raad het niemand aan.
‘Ja-maar-isme’
De eensgezinde weerzin stopte vrijwel meteen na de eerste bombardementen op Gaza. De beelden van Hamas’ verlekkerde moordzucht bleken giftig: men sloot zich ervoor af, begon naar oorzaken, rechtvaardigingen ervan te zoeken… en verschool zich zelfs achter ongeloof. Vrij snel leek het gros der mensen immuun voor de pijn van de families van verkrachte, onthoofde en verbrande ouders met hun kinderen. Het ‘ja-maar-isme’ deed zijn intree en het narratief werd overgenomen door andere verhalen, andere beelden.
Het vernietigen van Hamas, dat tevens de gewelddadige onderdrukker is van de inwoners van Gaza, levert voor Israël een catch-22 op die zeker publicitair niet te winnen valt. Hamas onklaar maken betekent burgerdoden door Israëlische bombardementen. Mijn hart bloedt als ik de beelden zie.
Ik verwachtte dat de gruwelijkheid van de aanvallen op de 7de oktober, dat ‘visitekaartje’ van de mentaliteit en het wereldbeeld van Hamas, zoveel weerzin had gewekt dat men besefte dat Israël een vijand had die zo geraffineerd en bloeddorstig uit was op zijn vernietiging, dat er geen andere weg was dan oorlog. In plaats daarvan gebeurt er iets heel anders. Woedend keren sommige mensen zich faliekant tegen Israël, en vrijwel in het directe verlengde daarvan: tegen de Joden. Demonstraties, agressie, razernij, virulent antisemitisme op sociale media. De Joden blijken voor velen kennelijk nog steeds de vertrouwde vijand. Wat is dat?
‘From the river…’
Zodra die agressieve tegenbeweging her en der begon, viel mijn gevoel van veiligheid weg. Niet per se fysiek, wel mentaal, sociaal. Het gevoel te kunnen zeggen wat ik dacht loste op te midden van de haat tegen wat opeens de agressor leek. Terwijl er net iets onvoorstelbaars was gebeurd tussen deze mensen, mensen die ik ‘kende’, van wie ik hield, mensen in Israël met wie ik me vereenzelvigde. Ik voelde voor het eerst ongemak om me uit te spreken, bang voor mijn eigen woede, bang voor de teleurstelling die ik zou voelen als mensen niet wilden zien dat Hamas een kwaad vertegenwoordigde dat ons allemaal aanging, en er gewoon niet mag zijn.
Ik voel me eenzaam, nu zovelen zich tegen het recht van Israël om de terreur te stoppen lijken te keren. Als journalisten de beelden die Israël mondjesmaat vrijgaf van de gruwelen die Hamas aanrichtte, evenzeer wantrouwen als de propaganda die Hamas verspreidt. Als mensen de daden van Hamas zeggen te begrijpen. Als er gedemonstreerd wordt en mensen ‘From the river tot the sea’ scanderen. Zelfs als mensen, ook lieve, weldenkende mensen, gaan demonstreren tegen de bombardementen van Israël en het leed van de Palestijnen… terwijl ze thuisbleven toen in Jemen of Syrië in de strijd tegen IS honderdduizenden burgerdoden vielen. Waarom is het erger als Israël bommen gooit?
Pas veertig jaar na de oorlog vond mijn vader voor de drie jaar die hij in de hel van de kampen doorbracht een stem en een taal. Hij schreef er een klein oeuvre over. De angst bleef, overigens. Na zijn dood vonden we onder het bureau waaraan hij schreef een met plakband vastgeplakt pistool. Geladen.
Het beeld van dat pistool is in mijn hart gegrift.
Door hem, zowel door zijn lange zwijgen, zijn reacties, driftbuien en angsten, als door zijn verhalen, weet ik van het kwaad. Ik heb het altijd dichtbij gehouden, het besef dat het er was, om hem en de mensen die erdoor vernietigd zijn niet te vergeten, en hun pijn niet te verraden.
Bommenvoer
Ramsey Nasr had volkomen gelijk dat elke Palestijnse dode betreurd en geëerd moet worden (NRC, 19/10). Maar in Gaza heerst Hamas, een organisatie die het doden van Joden oneindig veel belangrijker vindt dan het eren van zijn doden. Die zijn levende burgers niet beschermt, maar zelfs tegenhoudt als ze willen vluchten. Die zich verschanst in woonwijken met burgers. Met kinderen, in ziekenhuizen en scholen, uit pure onverschilligheid en minachting voor de waarde van de levens van onschuldige Gazanen. Die altijd maar doorgaat met het propageren van haat en wreedheid, en het doden en ontvoeren van Joden honoreert met beloningen.
Naamloosheid is de collateral damage van het noemen van oncontroleerbare aantallen, zoals Hamas doet, een organisatie waarvoor de waarheid niet meer is dan een zwakte van mensen die niet weten hoe ze moeten manipuleren en liegen. Het is een regime van nietsontziend religieus fanatisme dat zijn hoofdkwartieren onder ziekenhuizen bouwde. Was dat uit zorg voor zijn burgers? Uit idealisme? Omdat ze streven naar een eigen staat?
De Palestijnen zijn voor Hamas niet meer dan bommenvoer en menselijke schilden, inzetbaar louter en alleen omdat ze erop vertrouwen dat de vijand, Israël, het leven van mensen in principe wél eert, hoe dan ook, ook al kent het hun namen niet.
Dit is het duivelse van Hamas: na het aanrichten van bloedbaden rekent het op de morele grenzen van de Jood. Als de Jood groot terugslaat, is hij een kindermoordenaar. Als de Jood dat niet doet, is hij laf.
In Israëlische ziekenhuizen werden zelfs na de aanslagen gevangen terroristen van Hamas behandeld. In beschaafde samenlevingen reiken zorg, solidariteit en discipline tot voorbíj de familiebanden en het bloed. In zo’n samenleving verkeer je het liefst. Ik doe mijn uiterste best beschaafd te blijven en nuchter en niet te veel aan het pistool van mijn vader te denken, of aan de ontzaglijke geschiedenis die aan Israëls bestaan ten grondslag ligt. Om niet tribaal te denken.
Maar omgekeerd verlang ik hetzelfde.
Na de pogroms van 7 oktober en de reactie die dat uitlokte, lijkt in de naam van de verontwaardiging over de dood van onschuldigen een andere, oude vorm van tribalisme ineens weer legitiem te zijn: de haat tegen Joden.
Dat is onverdraaglijk.
Het maakt me ongewild tribaal.