N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Als het maar verandert Erg hard gaat het niet met biologische landbouw in Nederland. En moet je dat willen, extensief boeren? De emissies per kilo zijn bij bio-akkerbouw hoger. Maar per hectare zijn ze lager.
Wat doe je als je je doel niet haalt? Gas geven of je ambities bijstellen? 10 procent biologische landbouw in 2010, dat was in 2001 het kabinetsdoel. In 2007 werd dat bijgesteld naar 5 procent groei per jaar. Het aandeel bleef steken op 2,5 procent biologisch landbouwareaal in 2010. Na 2012 zijn maar helemaal geen doelen meer gesteld. Het resultaat in 2022: minder dan 5 procent van de landbouwgrond in Nederland is biologisch.
Wat hadden die kabinetten dan verwacht? Al sinds 2010 heeft Nederland geen speciale regelingen meer voor biologische landbouw en als enige EU-land maakte Nederland geen gebruik van Europees landbouwgeld dat het voor boeren in andere landen wél rendabel maakte biologisch te produceren, schreef de Algemene Rekenkamer.
Vorig jaar kwam er wel een nieuw doel van landbouwminister Piet Adema (ChristenUnie): 15 procent biologisch in 2030. Nog steeds 10 procent onder de Europese ambitie. Tamelijk zuinig, maar waarschijnlijk weer te hoog gegrepen voor Nederland. De Rekenkamer heeft in elk geval nog steeds „zorgen over het opnieuw niet bereiken van het doel”.
Ook het Louis Bolk Instituut keek naar het landbouwakkoord. Voor boeren die stoppen en voor technologische innovaties, zoals luchtwassers, is veel meer geld beschikbaar dan voor biologische ‘systeeminnovaties’. Dit terwijl bioboeren wél bovengemiddeld bijdragen aan het bereiken van de doelen voor ammoniak en klimaat, volgens het instituut. Het oog valt op een interessant rekenvoorbeeld in het rapport: als 2.500 melkveebedrijven stoppen, komt er 75.000 hectare vrij. De helft van de vrijgekomen grond zou naar biologische melkveehouderijen moeten om de biologische doelen te halen. Maar hoe dan, als er geen geld en geen plan is?
Minder opbrengst
Je kunt ook zeggen: hoe erg is het als het geen 15 procent wordt? Als het zo’n opgave is om genoeg grond voor bio te vinden, moet je die moeite dan wel doen, terwijl je weet dat biologische teelt zo’n 20 procent minder opbrengst geeft?
Of, wat je ook hoort: biologische landbouw is niet de oplossing, het is juist onderdeel van het probleem. Dat is in het kort de boodschap in de documentaire Paved Paradise van publicist Hidde Boersma en filmmaker Karsten de Vreugd, die dit voorjaar verscheen (gesponsord door onder andere agromultinational Syngenta). Het frame: biologisch is slecht voor de planeet. Met knikkers laat Boersma zien dat waar nu de helft van het aardoppervlak voor voedselproductie gebruikt wordt, er in het geval van biologische landbouw misschien wel twee derde nodig is.
Hoe kun je biologische doelen halen, als er geen geld en geen plan is?
De Britse activistische schrijver Georg Monbiot zet in de film de boel op scherp. Het is een misverstand, zegt hij, dat je problemen die intensieve landbouw veroorzaakt met éxtensieve landbouw kunt oplossen. „Extensieve landbouw is een fetisj!” Wilde ecosystemen verdwijnen. Hoe meer biologische landbouw, hoe meer vernietiging van natuur en biodiversiteit.
Deze film gaat daarmee ook over de kwestie landsparing of landsharing. Enerzijds het idee dat je natuur kunt sparen en herstellen als je het landgebruik minimaliseert met hoogtechnologische intensieve landbouw. En anderzijds de ecologische benadering, waarbij extensieve landbouw en natuur samengaan en boeren worden betaald om de natuur te beheren en biodiversiteit te herstellen; minder boeren op meer grond. Dan is de conclusie al snel: landsparing kan alleen met kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Landsharing moet zonder chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest en dus biologisch.
Maar om biologisch zo in de hoek te zetten? Dat slaat de plank mis, vindt Imke de Boer, hoogleraar in Wageningen, gespecialiseerd in duurzame voedselsystemen. Ten eerste gaat het over meer dan landgebruik en biodiversiteit. „Kijk ook naar water”, zegt ze. En energieverbruik, een mooi landschap en het welzijn van iedereen die in de landbouw werkt, om er een paar te noemen. Het is evident, zegt De Boer, dat je landbouw moet bedrijven op de meest geschikte grond en slechte grond teruggeeft aan de natuur. Maar met betere landbouwmethoden wordt het verschil in opbrengst tussen bio en gangbaar kleiner. „En als je op de goede grond plantaardig en geen dierlijk voedsel produceert, als je voornamelijk voedselresten aan dieren voert en minder verspilt, dan kun je met biologisch wél de wereld voeden”, is haar overtuiging.
De documentairemakers gingen naar Costa Rica om te laten zien hoe de overheid regenwoud wist te sparen. Daar dringt de vraag zich op hoe zoiets er in een verkaveld land als Nederland uit moet zien. En of andere Europese landen, met minder vruchtbare grond, niet geschikter zijn voor dit soort wilde natuur. Misschien is landsparing gewoon niet het beste idee voor een dichtbevolkt land als Nederland dat al voor de helft voor landbouw gebruikt wordt.
Grotere marges
Er zijn altijd dilemma’s, ook bij biologische productie. Zo zijn de emissies van biologische akkerbouw per kilo iets hoger dan die van gangbare landbouw, omdat meer brandstof nodig is voor mechanische onkruidbestrijding. Maar per hectare zijn de emissies lager. Biologische koeien stoten per liter melk meer methaan en lachgas uit, maar daartegenover: de boer verbruikt minder energie. De winstmarge per kilo product is veelal groter, schreven Wageningse onderzoekers onlangs nog. Maar bio maakt Nederland wél een kleinere voedselproducent.
Biologisch is natuurlijk niet de enige groene weg. Het wemelt van de duurzame landbouwvormen. Soms wordt het natuurinclusief genoemd. Dan weer kringloop. Of agro-ecologisch. Of regeneratief. Maar als ook multinationals als Cargill en Nestlé ‘regeneratieve’ productie omarmen, ligt groenwasserij op de loer. Vooralsnog is biologisch de enige vorm van duurzame landbouw en voedselproductie die wettelijk is gereguleerd en gecontroleerd.
Dat schept duidelijkheid en geeft zekerheid, maar het kan gezien worden als een miskenning van andere boeren die duurzamer werken. Dat geldt niet alleen voor de extensieve bedrijven, maar ook voor de pluimveehouder die in megastallen zijn kippen met reststromen voert of de tuinder die in een met geothermie verwarmde kas gewassen verticaal opkweekt.
„Als er één beste vorm was, waren we er al uit”, zegt Imke de Boer. Maar misschien is er wel wat te doen aan die hopeloze dynamiek van telkens nieuwe doelen stellen als de oude niet gehaald zijn. Met grenzen in plaats van doelen. De Boer: „Wanneer de overheid langjarige, duidelijke kaders stelt waarbinnen boeren kunnen produceren en burgers kunnen consumeren, zijn er genoeg creatieve boeren die uitvinden hoe dat voor hen het beste uitpakt, zonder pesticiden, fossiele energie en eindige grondstoffen.”