De kinderen in de gymzaal aan de Bangkokdreef in Overvecht vallen stil. Youssef, twaalf jaar, heeft de groep gevraagd om te gaan zitten. Hij legt een worsteloefening uit. Tegenstander optillen onder de oksels, meetrekken en op de rug leggen. Hij doet het voor en maakt dan tweetallen. De kinderen, tussen de vier en veertien jaar, rennen de mat op.
Op een lage houten bank aan de zijkant kijken Jamna Ghoula (52) en haar zoon Adam Al Kandoussi (25) toe. Ze glimlachen. „We leiden hem een beetje op, zodat hij later de training zelf kan geven. Zo willen we steeds nieuwe generaties enthousiast maken”, zegt Al Kandoussi zacht, terwijl Youssef aanwijzingen geeft.
Aan het begin van de avond rende Youssef met een paar vriendjes van de grote galerijflat aan de overkant, waar hij woont, naar de gymzaal in de Utrechtse wijk. Hij heeft een sleutel gekregen, maakt de deur open, laat de andere kinderen binnen en begint met het uitrollen van de worstelmatten. Elke week komen ze hier twee keer, jongens en meisjes door elkaar, in voetbalshirtjes en jurkjes.
Gratis meedoen
Twintig euro kost het per maand. Voor sommigen is dat te veel. „Ik heb vaak ouders die komen vertellen dat de kinderen naar zwemles moeten en ze daar het geld voor nodig hebben. Dan laten ze het worstelen los”, vertelt Al Kandoussi. Zijn moeder en hij laten die kinderen dan soms gratis meedoen, zonder dat de anderen het weten, want sommigen schamen zich. „Ik vind het zo belangrijk dat ze doorgaan. Je ziet ze achteruitgaan als ze ermee ophouden, fysiek en geestelijk. Een kind mag nooit, nooit, nooit stoppen”, zegt Al Kandoussi.
Het gymzaaltje aan de Bangkokdreef ligt midden in een van de slechtste wijken van Utrecht, al zullen Ghoula en Al Kandoussi dat nooit zo zeggen. „Overvecht komt na Mekka”, zeggen zij altijd. Maar ze kennen natuurlijk de problemen in de wijk van de hoge torenflats. Meer dan een kwart van de bewoners kan moeilijk rondkomen (28 procent tegen 14 procent landelijk), een vijfde heeft ernstig overgewicht (landelijk circa 15 procent) en minder dan de helft beweegt voldoende. Dat laatste ligt iets onder het landelijk gemiddelde, maar wel 10 procentpunt onder het Utrechtse gemiddelde.
Armoede is een belangrijke reden dat er weinig wordt gesport en bewogen. En ook: dat er veel niet-westerse immigranten in de wijk wonen. Beide groepen bewegen veel minder dan gemiddeld, wijzen onderzoeken uit. En dat is niet zonder gevolgen. Mensen die te weinig bewegen krijgen eerder hart- en vaatziekten en hebben een verhoogd risico op bepaalde vormen van kanker. Het is een van de grootste onderliggende oorzaken voor ziekte en sterfte in het land. ‘Inactiviteit’ is de directe oorzaak bij het overlijden van zesduizend mensen, ieder jaar weer.
Sportschool voor vrouwen
Jamna Ghoula en Adam Al Kandoussi hebben een sportschool voor vrouwen opgericht – zoiets bestond nog niet in Overvecht. Ze geven sportlessen in buurthuizen voor arme mensen en hebben speciale sportavonden voor mindervalide kinderen, ook een groep voor wie in de wijk nog bijna niets was. Al Kandoussi is ook professioneel worstelaar – hij zit in de nationale selectie en hoopt de Olympische Spelen van Parijs te halen. Na dat toernooi stopt hij, om zich helemaal op zijn werk in Overvecht te richten.
Ghoula traint ook veel: ze wil de zwarte band halen in de relatief onbekende grondvechtsport grappling.
„Als kind heb ik nooit mogen sporten van mijn ouders”, vertelt Ghoula aan de rand van de worstelmat. Ze groeide op in Marokko, een gezin met elf kinderen. Haar vader vertrok toen zij nog jong was naar Nederland. Er was werk in de ijzerfabriek. Later ging het hele gezin, ze streken neer in Utrecht. „Mijn ouders hebben mij opgevoed met één doel voor ogen: ik moest een goede vrouw worden. Voor hun betekent dat een moeder, een huisvrouw.”
Maar zij was een kind dat niet kon stilzitten. Ze wilde bewegen, rennen, springen. Met een vriendin die wel naar sportles mocht, ging ze stiekem judolessen nadoen in het park. Ze leerde grepen, rolde over de grond – haar ouders wisten van niks. Toch volgde ze het pad dat haar ouders hadden bedacht. Trouwen. Vier kinderen. Maar het sporten loslaten kon ze niet.
„Mijn man wilde het ook niet, zo buiten de deur. Maar ik ben toch naar een sportklasje gegaan voor vrouwen, in een buurthuis. Toen ik die lerares zag wist ik: dit wil ik ook doen”, vertelt ze. ,,Het is een kwestie van cultuur. Niet van het geloof, de islam heeft er voor mij niets mee te maken, maar wel van onze cultuur en de positie van vrouwen daarin. Dat werkt nog steeds door, al zie ik jongere generaties wel meer sporten. Voor jonge meiden is het een veel normaler onderdeel van hun leven, ze weten dat het ongezond is om het niet te doen. Maar mijn ouders begrijpen nog steeds niet waar ik mee bezig ben.”
Turnringen in het plafond
„Ik ben haar lopende droom”, vertelt Al Kandoussi aan de andere kant van de zaal. Want met haar kinderen zou Jamna Ghoula alles anders doen. En hij, Adam, hield van de drie het meeste van sport. Hij kon al heel snel lopen en klimmen en zij deed hem op turnen. Moest hij natuurlijk mooi turnen, met rechte beentjes, maar dat kon hij niet goed. Dus bond Ghoula thuis latjes in zijn knieholten, om hem te laten voelen hoe het moest. En toen hij geen salto achterover durfde te maken, deed ze net alsof ze hem met een strakgetrokken hoofddoek ondersteunde, terwijl ze het hem zelf liet doen. De kleine kamers van hun huis werden steeds verbouwd. Balken en turnringen in het plafond, overal gaten, de vloer vol met matrassen om het vallen te dempen.
Toen hij was overgestapt naar worstelen en talent bleek te hebben, reed ze hem overal naartoe. Wedstrijden door het hele land, soms in het buitenland. Uren in de auto voor partijtjes die soms na vijf minuten al waren afgelopen. Hij begon pas op zijn twaalfde, heel laat eigenlijk om ver te komen, maar met hulp van zijn trainer Edmar Abdoulaev, diens familie én zijn eigen moeder kwam hij toch aan de top. „We moesten er echt vaart achter zetten”, zegt Ghoula. „Hij wilde nog weleens gewoon spelen, maar wij waren gefocust, want we wilden zo graag dat hij beter werd.”
Kraaien van plezier
De eerste zeventien jaar van zijn leven, die waren het mooiste, vertelt Al Kandoussi. Toen was zijn broertje Abdeljabbar er nog. Het broertje dat hij uit zijn rolstoel tilde, op de grond legde en waarmee hij ging stoeien – ook al ging dat eigenlijk niet. Kraaien en gillen van plezier. In de wijk staat een herdenkingsbankje voor hem. Fysiek kon hij heel weinig, maar wist toch de buurt te veranderen. Door hem werden stoepen verlaagd, obstakels weggehaald, de wijk rolstoelvriendelijker gemaakt.
Hij overleed in 2018 en alles wat Adam Al Kandoussi daarna heeft gedaan voor de mensen in de wijk „is een verlengstuk van zijn leven” – „hij is mijn motivatie, in alles.” Jamna Ghoula praat wat zachter als het erover gaat. „Hij hield van bewegen, ik kon zien dat het goed voor hem was. Door hem heb ik ontdekt dat iedereen moet kunnen sporten, ook als dat heel moeilijk is.”
Ze kijkt weg en roept de zaal in: „Goed zo Leyla, mooie worp!”
Leyla, dertien jaar, geeft samen met Youssef een deel van de les. Ze ontfermt zich over een jongetje dat nooit eerder kwam. Hij is zichtbaar te zwaar en zijn motoriek is eigenlijk niet goed genoeg om mee te doen. Dus legt Leyla een aparte mat voor hem klaar en gaat met hem koprollen oefenen. „Rol maar door, heel goed”, zegt ze zachtjes tegen hem. Als ze na afloop de matten heeft opgerold en in het berghok heeft gelegd, vertelt ze dat veel van haar vrienden nooit sporten. „Daar snap ik niks van”, zegt ze, „je wil toch fit worden? Ik zit ook nog op kickboksen. Het liefst ga ik elke dag.”
Als de avond valt en de kinderen naar huis zijn, staat Al Kandoussi buiten het gymzaaltje. Hij wijst naar de Turkse bakker op de hoek, en de snackbar ernaast. Overal zoet en vet, zegt hij. „Soms stoppen kinderen met worstelen en zie ik ze later in de moskee of in het winkelcentrum. Dan zijn ze ballonnetjes geworden.” Hij hoeft dan niet eens iets te zeggen. Kijkt ze alleen vragend aan. „En dan schamen ze zich”, zegt hij.
„Er zijn zoveel zwakkere mensen in deze wijk”, zegt Ghoula. Ze is een paar keer ernstig ziek geweest, maar zodra het kon, ging ze weer sporten. Dat heeft haar „mentaal gered”, zegt ze. Dat probeert ze over te brengen op de vrouwen in haar sportschool, of op de ouders van een aantal gehandicapte kinderen die ze traint. Laatst kreeg ze een vrouw zo ver om op een loopband te gaan staan, terwijl ze dat nooit had gedurfd. Een geweldige dag, zegt ze. Maar net zo vaak lukt het niet. „Veel mensen houden het niet vol, omdat ze het niet gewend zijn. Je moet eraan blijven trekken.”