Zou het kunnen dat onze leefomgeving er steeds eentoniger uit gaat zien? Neem onze interieurs: in Nederland kennen we de opmars van de Funda-clichés – de inwisselbare visgraatvloeren en stalen tussendeuren – en internationaal is er de opkomst van ‘AirSpace’: de interieurs van Airbnb’s die authenticiteit zouden moeten uitstralen, maar er eigenlijk precies hetzelfde uitzien, of ze nu in Tokyo of New York of Rio de Janeiro staan.
Of neem onze auto’s. Die zien er onder invloed van windtunneltesten en het samengaan van autofabrikanten niet alleen steeds meer hetzelfde uit, ze worden ook nog een steeds grijzer. Waar in 1996 zo’n 40 procent van de in Europa verkochte auto’s een grijstint had is dat de laatste jaren bijna 80 procent. En wat voor onze auto’s geldt, geldt ook voor consumptievoorwerpen in het algemeen. De Londense Science Museum Group onderzocht foto’s van gebruiksvoorwerpen gemaakt tussen 1800 en 2020, en vond dat de voorwerpen in de loop van de tijd ongelofelijk veel grijzer zijn geworden.
Het zijn slechts een paar van de vele voorbeelden die je kan geven van hoe de door ons vormgegeven wereld er steeds homogener uit gaan zien. In het artikel The age of average stelt merkstrateeg Alex Murrell een waslijst op aan dingen die meer op elkaar gaan lijken. Het aanzien van de steden waarin we wonen, de logo’s en advertenties van de merken waarvan we spullen kopen, de vormgeving van de films die we kijken en de boeken die we lezen, zelfs ons fysieke uiterlijk: niks is veilig voor de gelijkschakelende kracht van een internationale en digitale consumptiecultuur.
Murrell bespreekt deze uniformisering als iets van de laatste jaren, en suggereert dat deze naast digitalisering te maken zou kunnen hebben met de behoefte aan „de veiligheid van het bekende” in „turbulente tijden”. Toch is het niet moeilijk om deze trend te zien als deel van een veel grotere ontwikkeling. In de jaren negentig sprak politicoloog Benjamin Barber al over het ontstaan van ‘McWorld’, waarbij globalisering en moderniteit ertoe leidden dat verschillende uithoeken van de wereld meer op elkaar gingen lijken, en de eenvormige consumptiecultuur van McDonalds en Coca Cola overal het straatbeeld ging bepalen.
Hoofdstuk in groter verhaal
En wie graag Yuval Harari-achtige lijnen door de geschiedenis trekt, kan ook stellen dat dit proces al millennia gaande is, waarbij een veelkleurig mozaïek van stammen en volken met zeer eigen gebruiken zich ontwikkelt tot een soort wereldcultuur met wat regionale tinten. Zo bezien is de homogenisering van onze consumptiewereld slechts een nieuw hoofdstukje in een groter verhaal, een verhaal waarin het particuliere dat geworteld is in tijd en ruimte wordt vervangen door het algemene, het universele.
Tegelijk is er iets vreemds aan die constatering. Want ze laat zich op het eerste gezicht moeilijk rijmen met die andere heersende opvatting over deze tijd – dat we individualiseren en polariseren. Was de conventionele wijsheid niet dat de samenleving atomiseerde door het verdwijnen van maatschappelijke verbanden? Dat die op zichzelf staande individuen bovendien steeds meer tegenover elkaar komen te staan omdat de samenleving uiteenvalt in filterbubbels?
De vraag dringt zich daarom op hoe die verschillende processen kunnen samengaan. Hoe kan het dat we aan de ene kant tegenover elkaar staande individuen worden, en aan de andere kant een steeds meer op elkaar lijkende massa? Is een van die analyses onjuist en overschatten we bijvoorbeeld de mate van polarisatie, of hebben die processen misschien iets met elkaar te maken?
Lage polarisatie in Nederland
Enige nuance kan geen kwaad. Want polarisatie mag in het publieke debat dan wel worden besproken als de grootste kwaal van deze tijd, uit wetenschappelijk onderzoek rijst een ander beeld op. Kijken we naar de mate waarin meningen over onderwerpen als migratie, klimaatverandering en economische herverdeling uiteenlopen (‘ideologische polarisatie’), dan valt op dat de verschillen tussen politieke partijen in Europa weliswaar iets zijn toegenomen, maar dat dit amper geldt voor burgers. Wat gemiddeld wel iets is toegenomen is de negativiteit waarmee mensen naar aanhangers van andersgezinde politieke partijen kijken (‘affectieve polarisatie’), maar ook daarin bestaan grote verschillen per regio – en in geen Europees land is die affectieve polarisatie zo laag als in Nederland.
Als burgers zich zorgen maken over polarisatie doelen ze doorgaans op iets anders. Onderzoek van het SCP laat zien dat burgers bij polarisatie vooral denken aan een verruwing van de omgangsvormen, de hardere toon van het politieke debat, aan politici die tegenstellingen uitvergroten om te scoren. Het is goed mogelijk dat die de laatste jaren inderdaad is toegenomen. Maar het is belangrijk om te beseffen dat dit niet hetzelfde is als de verlammende polarisatie waarbij de samenleving uiteengeslagen is in totaal tegenover elkaar staande groepen, die geen enkel begrip voor elkaar kunnen opbrengen en de bereidheid om er samen uit te komen hebben laten varen – een situatie die de Verenigde Staten dichter genaderd zijn.
Een soortgelijke nuance kun je maken als het gaat over de vermeende individualisering. Ja, we redeneren meer vanuit het persoonlijke dan vanuit de gemeenschap, maar wie we zijn wordt nog net zo sterk bepaald door onze sociale omgeving. In plaats van de gewortelde gemeenschap van de zuil is het nu echter de grotere en abstractere sfeer van de (digitale) media waar onze waarden en voorkeuren zich naar vormen.
Anders gezegd: onze individualiteit is een dun laagje bovenop een grotere collectiviteit. Het collectief waar we deel van zijn is alleen niet meer zo duidelijk aan te wijzen als vroeger. Wat verdween is onze geworteldheid in lokaliteit, traditie en afgebakende gemeenschap – onze verticale banden. In plaats daarvan worden we deel van een collectief dat breder, diffuser, en ja, universeler is.
Zou het niet kunnen dat het fenomeen dat we aanzien voor polarisatie ook juist een gevolg is van dit verlies van eigenheid? Want het verlangen naar uniciteit blijft. Zoals de schrijfster Carry van Bruggen in haar boek Prometheus stelde: „distinctie, anders dan anderen te zijn, is de voorwaarde van ons zelfbehoud”. Dit verlangen komt steeds meer in de knel naarmate we meer op elkaar gaan lijken. In die zin zouden we de fellere onenigheid ook kunnen zien als ‘het narcisme van het kleine verschil’, zoals Freud het noemde: hoe meer mensen het met elkaar eens zijn, hoe heftiger ze van mening verschillen over die aspecten waar ze het niet over eens zijn.
Lees ook
Luxe logo’s: waarom zoveel modehuizen kiezen voor dezelfde letters
onderzoek uit de VS laat zien.
Tegelijk kan een bepaalde mate van polarisatie ook nuttig zijn. Heldere tegenstelling scheppen immers duidelijkheid voor het electoraat, en laten zien dat er iets te kiezen is. Neem een sterk gepolariseerd onderwerp als het stikstofdossier. De harde toon van het debat en de ruwheid van de demonstraties droegen niet bij aan een gevoel van maatschappelijke harmonie. Maar we zagen ook een proces waarin voor het publiek steeds duidelijker werd wat er op het spel staat. Waar de belangen van boeren en de complexe realiteit van natuurbeleid voorheen moeilijk te begrijpen waren voor burgers, is nu inzichtelijker geworden dan ooit waar de problematiek om draait. Zolang de basale bereidheid om er uiteindelijk samen uit te komen blijft kan, een beetje polarisatie daarom best gezond zijn.
Gemeenschap wordt zwerm
Een veel fundamenteler vraagstuk is het verlies van onze geworteldheid. Dat leidt immers niet alleen tot een grijzere wereld, maar is ook een bron van andere problemen, zoals maatschappelijk onbehagen. Het wegvallen van de benauwende banden van zuil en traditie mag dan wel hebben geleid tot de emancipatie van het individu, het ging ook gepaard met het verlies van een zekere geborgenheid.
Tegelijk bleek het een illusie dat die emancipatie leidde tot daadwerkelijk autonome individuen – de vormende kracht van de oude verticale banden werd simpelweg vervangen door anoniemere krachten, zoals die van (digitale) media. Sterker, je kan even goed stellen dat het uitstijgen boven de gewortelde gemeenschap de mens vatbaarder maakte voor hoe de wind waait.
Waar we ons zorgen over moeten maken is daarom niet zozeer dat we verder uit elkaar komen te staan, maar dat met het verlies van het eigene de bronnen voor onze gemeenschappelijkheid uitdrogen. Het is niet dat we minder collectief worden – in tegendeel – maar zonder wortels in tradities of gemeenschap, wordt de vorm van dat collectief bepaald door de krachten van media, markt en mode. In plaats van lid van een gemeenschap worden we deel van een zwerm. En in zo’n zwerm stelt onze individualiteit weinig voor.
Kijk maar naar onze interieurs.
Lees ook
Waarom kiest iedereen in VT Verbouwen voor een ‘Japandi’ badkamer?