Hun vlees, hun eieren, hun poep, hun leven – alles van de pinguïns wordt geroofd

Waarschijnlijk komt het door Onze Kleine Katholieke Illustratie (Okki). Het tijdschrift voor de jongste leerlingen van de lagere school heeft wekelijks veel aandacht voor Onze-Lieve-Heer en voor de schitterende maar kwetsbare schepping. Opvallend vaak duikt de pinguïn op in de kolommen: in leerzame artikelen, als kleurplaat of als stripfiguur in de avonturen van Kimo de Eskimo.

De Okki van 27 februari 1965, die verschijnt in de week van mijn vijfde verjaardag, pakt flink uit met de pinguïns. Het tijdschrift toont een grote foto van keizerspinguïns op Antarctica. Het zonderlinge dier intrigeert. Dit is een vogel met vleugels die niet kan vliegen en onder water verandert in een balletdanser. En hij is net als de lezer een goede meter groot. Er is ook een foto van een pinguïn die oploopt met een meisje en een jongen. De pinguïn houdt een monoloog.

„Mensenkinderen, wat wandelen wij hier gezellig.” De vogel praat honderduit over zijn afgelegen, zuidelijke besneeuwde vaderland. „Ver voorbij het hete Afrika.” Daar waar de zee vol zit met „malse, vette vissen”. Het dier maakt een zelfverzekerde en gezonde indruk. „Pinguïns zijn de knapste vogels van de wereld.” Mensen omschrijft hij als „prettige wezens” waarmee het goed toeven is. „Geef me maar een vleugel!”, is de uitnodigende kop boven het stuk.

Mijn kleuterliefde voor de pinguïn groeit uit tot een levenslange verslaving. Alle soorten wil ik leren kennen. De eerste wilde pinguïns tref ik in 1988 op Antarctica. In de sneeuw schuif ik achter ezels- en kinbandpinguïns aan. Zestien jaar later bezoek ik samen met honderdvijftig pinguïnologen – deelnemers aan de Fifth International Penguin Conference in Ushuaia op Vuurland – een kolonie magelhaenpinguïns op een eilandje in het Beagle-kanaal. In 2016 loop ik met boswachter Jim Watts mee, terwijl hij in een uithoek van het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland de schaarse nesten van de goudgekleurde geeloogpinguïns inspecteert. En eerder dit jaar op het eiland Zuid-Georgia, de schatkamer van het zuidpoolgebied, smelt mijn hart tussen 250.000 welgemanierde koningspinguïns die in Saint Andrews Bay genieten van de opkomende zon.

In 2022, op een winterse dinsdagochtend in Kaapstad, Zuid-Afrika, sta ik in een zeevogelhospitaal voor het eerst met een pinguïn in mijn gevouwen armen. Voorzichtig streel ik zijn ruwe verenkleed. De vogel is door dierenarts David Roberts onder narcose gebracht en ik mag de dokter assisteren. Ik draag een loden jas en loop met de licht snurkende vogel naar het apparaat waarmee röntgenfoto’s worden gemaakt van de Afrikaanse pinguïn. De dokter wil zien of en waar precies de hinkende vogel botjes in zijn poot heeft gebroken.

Op zijn computerscherm analyseert de arts de gefotografeerde breuklijntjes. Ik probeer zijn uitleg te volgen. Heel langzaam voel ik de pinguïn uit zijn verdoving ontwaken. Hij beweegt. Ik leg de vogel terug in zijn kartonnen onderkomen. Een kwartiertje later staat hij weer kranig op zijn twee benen en kijkt redelijk monter om zich heen. Om zijn rechterpoot heeft Roberts een fleurig verbandje aangebracht.

De nieuwe dodo?

Achttien verschillende soorten pinguïns zijn er op aarde en ze wonen allemaal op het zuidelijk halfrond. Op de allerfraaiste plekken van de planeet. De Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama maakte in 1497 voor het eerst melding van de vreemde vogel. Op eilandjes voor de kust van zuidelijk Afrika liepen vogels zo groot als eenden die zich weerloos laten doodknuppelen. „Ze balken als ezels”, noteerde hij in het verslag van zijn reis naar India.

Vanaf die ‘ontdekking’ werd de vogel wereldwijd wreed belaagd. Door de consumptie van pinguïns en hun eieren, door hun voedsel weg te vissen, door de vernietiging van hun leefgebied, door het uitkoken van pinguïns om olie te winnen, door vervuiling van de oceanen en door het opwarmen van het zeewater – om maar enkele door mensen veroorzaakte problemen te noemen – is het overleven van de ‘knapste vogel’ op aarde momenteel in groot gevaar.

Zelfs in de bakoven zit een pinguïn te broeden

De meeste van de achttien soorten pinguïns dreigen voor het einde van deze eeuw in het wild te verdwijnen. Na de dodo in de zeventiende eeuw en de reuzenalk in de negentiende eeuw staat opnieuw een iconische lopende vogel – ruim zestig miljoen jaar oud – op de rand van uitsterven.

Het meest acute gevaar loopt de Afrikaanse pinguïn. Een eeuw geleden leefden er nog miljoenen van deze vogels op eilanden voor de kust van Zuid-Afrika en Namibië. Vorig jaar luidde de regering van Zuid-Afrika de noodklok: de zeventig centimeter grote Afrikaanse pinguïn (Speniscus demersus) is naar verwachting „in 2035 functioneel uitgestorven”. Hij sterft vooral van de honger. De Afrikaanse is niet de enige pinguïn die dit lot wacht.

Een vissmoothie in het ziekenhuis

Met kunst- en vliegwerk proberen de Zuid-Afrikanen hun pinguïn op de been te houden. In Kaapstad is door de hulporganisatie SANCCOB (Southern African Foundation for the Conservation of Coastal Birds) in 2018 een modern zeevogelziekenhuis ingericht, waar zo’n zestig mensen werken. In het hospitaal, met twee intensivecareafdelingen, zwembaden, een wasruimte, röntgenkamer, een volière en revalidatiehokken, behandelen ze jaarlijks zo’n 2.500 vogels. Ze zijn gewond, vervuild door olie, ziek, gehandicapt of verlaten door hun ouders. De meeste patiënten – ongeveer 1.500 – zijn pinguïns.

De dag begint er al om zes uur ’s ochtends met het in een gedesinfecteerde ruimte voeren van piepjonge pinguïnkuikens. Ze komen uit eieren die door ouders zijn achtergelaten en alsnog via incubatiemachines zijn uitgebroed. De babypinguïns zitten in kartonnen dozen met elk een pluchen knuffel zodat ze zich niet eenzaam voelen. Via een slangetje krijgen ze een smoothie van vis ingebracht. Bij de iets grotere kuikens duwt een verzorger kleine stukjes sardientjes in hun keel. Zes keer per dag worden ze gevoerd.

„Pinguïns zijn heel prettige dieren om mee te werken”, vertelt dierenarts Roberts. De vogels kennen nauwelijks stress en zijn daarom betrekkelijk makkelijk te behandelen. „Het zijn ook bijzonder taaie dieren. Zelfs van grote verwondingen weten ze vaak verbazingwekkend goed te herstellen.”

Pinguïns zijn makkelijk te behandelen omdat ze nauwelijks stress kennen.
Als opgelapte pinguïns weer vier kilo wegen, worden ze vrijgelaten.

Foto’s: Dan Callister, Als opgelapte pinguïns weer vier kilo wegen, worden ze vrijgelaten.

Roberts praat aan een stuk door, terwijl hij met een collega een verdoofde pinguïn behandelt die bij de heup gemeen gebeten is door een haai. Hij vouwt de bloederige zijkant boven de heup open. Een collega reinigt de plek. De arts hecht de gapende wond.

Over twee weken zal Roberts de patiënt opnieuw onderzoeken. De vooruitzichten voor deze pinguïn zijn goed, denkt de arts. Dat geldt volgens hem niet voor veel van de soortgenoten die tobben met hun gezondheid. „Ik denk dat we hier maar het topje van de ijsberg zien. Mensen brengen ons alleen pinguïns die onder de olie zitten of zwaargewond zijn. De uitgehongerde pinguïns krijgen we veel minder vaak binnen. Ze sterven waarschijnlijk gewoon op zee.”

Ondanks alle inspanningen pinguïns te redden, is men bij SANCCOB uiterst somber over de overlevingskansen van de Afrikaanse pinguïn. „Ik denk niet dat er in Afrika nog pinguïns zullen zijn als ik met pensioen ga”, zegt Roberts. Hij is vijfendertig jaar.

Penthouses voor pinguïns

De Afrikaanse pinguïn was begin twintigste eeuw de meest voorkomende zeevogel in dit deel van de wereld. De Engelse natuurfotograaf Cherry Kearton leefde in 1930 vijf maanden lang in een tent op Dassen Island, 55 kilometer ten noordwesten van Kaapstad. Hij schreef er het boek The Island of Penguins over. Hij schatte dat alleen al op dit eiland vijf miljoen pinguïns verbleven. Omdat elke plek bezet was door de vogels, kon hij zich nauwelijks verplaatsen.

Minder dan een eeuw later is van de oorspronkelijke pinguïnpopulatie nog maar een fractie over. Twee olierampen met schepen, in 1994 met het schip Apollo Sea en in 2000 met de Treasure, veroorzaakten een slachting onder zeevogels. Maar op dit moment is het grootste probleem voor de pinguïns de overbevissing van sardientjes en ansjovis, hun voornaamste voedsel. Van de oorspronkelijke miljoenenpopulatie van pinguïns resteren volgens de laatste cijfers in 2023 nog maar zo’n 8.000 broedparen.

Een ander nijpend probleem voor pinguïns is de vernietiging van hun oorspronkelijke leefgebieden. De kolonies van de Afrikaanse pinguïns bevonden zich vroeger alleen op eilanden voor de kust. Daar waren de vogels veilig voor de luipaard, de wilde kat en honden. De in de loop der eeuwen aangegroeide, dikke laag van uitwerpselen van pinguïns, meeuwen, aalscholvers en jan-van-genten gebruikten de pinguïns om er warme en beschutte nesten te maken. Vanwege de vernietiging van deze oude leefgebieden zoeken pinguïns nu een beter heenkomen.

Hoe die eilanden er tegenwoordig bij liggen, wil Wilfred Chivell graag tonen. De in 1958 in Gansbaai (aan de zuidkust van de West-Kaap) geboren Zuid-Afrikaan verdient een goede boterham met natuurtoerisme en boottochten. Chivell is ook pinguïnverslaafd. We kennen elkaar van de driejaarlijkse internationale penguin conferences.

Sinds een jaar of twintig steekt de ondernemer een groot deel van zijn verdiensten in het beschermen van de pikkewyn, zoals de pinguïn in het Afrikaans heet. Acht jaar geleden begon Chivell een eigen opvangcentrum voor zeevogels: de African Penguin & Seabird Sanctuary (APSS). Ook richtte hij de Dyer Island Conservation Trust op. De organisatie beoogt het kwetsbare ecosysteem in de Gansbaai te beschermen. In die baai broeden de pinguïns op Dyer Island, zo’n negen kilometer voor de kust.

<p>Pinguïns trekken massaal naar Simonstad, Zuid-Afrika, en dat trekt weer toeristen.</p>
Foto Dan Callister

Toen Chivell jong was, had de pinguïn in zijn land nog geen beschermde status. Dyer Island werd door mensen bezocht om er geheel straffeloos pinguïneieren te rapen. Tot 1968 werd er in het parlement van Zuid-Afrika in Kaapstad op woensdagen zelfs een special breakfast geserveerd: een omelet gemaakt van de overheerlijke eieren van de Afrikaanse pinguïn.

Chivell vaart me naar Dyer Island. Ons bootje stuitert over de golven. Een bultrugwalvis zwaait met zijn staart. Tussen ons in staan vier zwarte verhuisdozen met het opschrift Every Penguin Counts. In de dozen zitten acht pinguïns die de afgelopen maanden in het opvangcentrum zijn opgelapt. Ze zijn nu allemaal weer op hun normale lichaamsgewicht van vier kilo. Vandaag laten we de vogels los. Eenmaal op het strand huppelen de pinguïns als één groep naar de zee en spetteren opgewonden in de golven. Het is een ontroerend tafereel.

Dyer Island was vroeger zo’n zes meter hoger, vertelt Chivell. Vanaf begin negentiende eeuw werd dit eiland systematisch geplunderd en kaal geschraapt door guano-gangsters. De eerste poepexploitant was de Amerikaanse walvisvaarder Samson Dyer, naar wie het eiland is vernoemd. Uit de hele wereld volgden zeelieden om de guano af te graven: de vogelkak is uitstekende en waardevolle mest. De poepindustrie eindigde op Dyer Island pas in 1983.

Om te voorkomen dat de pinguïns hun eieren alleen nog maar kunnen leggen op onbeschermde naakte rotsen, heeft de organisatie van Chivell honderden ‘huisjes’ op het eiland geplaatst. Na de nodige experimenten met hokken van verschillende omvang en materialen denken de pinguïnbeschermers het ideale penthouse for penguins te hebben ontworpen: een taps toelopend bouwsel van een soort pulpmateriaal waarin de temperatuur niet te hoog oploopt. In het huisje is genoeg ruimte voor een pinguïngezin van vier leden, de ventilatie is er prima en het onderkomen valt goed te verdedigen tegen zeevogels die loeren op pinguïneieren.

Toch is ook op het 20 hectare grote Dyer Island, dat in 1988 de status van natuurreservaat kreeg, de situatie van de pinguïns rampzalig. Het aantal broedparen is in vijftig jaar gedaald van 23.000 naar 800.

Hangjongeren met vinnen

Door het verdwijnen van hun nesten op de eilanden zijn de Afrikaanse pinguïns op drift. Ze zien zich genoodzaakt te verhuizen. Na een honkvast eilandbestaan proberen de pinguïns nu voet aan de grond krijgen op het Afrikaanse continent.

De kolonisatie van het vasteland begon veertig jaar geleden. Bij het strand van het op het Kaapse Schiereiland gelegen dorp Simonstad maakte een pinguïnstel in 1983 voor het eerst een nest. Dat beviel. Steeds meer pinguïns zochten sindsdien een onderkomen in dit gebied. Er broeden nu zo’n duizend paartjes.

Dankzij de komst van de vogels is Simonstad uitgegroeid tot pinguïnhoofdstad van Afrika. Op de houten, boven de stranden aangelegde promenades lopen grote groepen toeristen selfies te maken met de pinguïns. Het Nationale Park Boulders Penguin Colony ontvangt jaarlijks ongeveer een miljoen betalende bezoekers.

Uit een studie, verricht in opdracht van de gemeente Kaapstad in 2019, blijkt dat pinguïntoerisme Simonstad jaarlijks zo’n 18 miljoen euro aan inkomsten oplevert. Vooral de buitenlandse bezoekers brengen geld op. Volgens het onderzoek hebben 885 mensen in de regio een baan dankzij de duizend broedende pinguïnpaartjes.

Pinguïnvluchtelingen balken de hele nacht en poepen erop los in de villawijk

Toch zijn niet alle inwoners blij met de pinguïnvluchtelingen in hun villawijk. De beschermde vogels maken rommelige nesten in de chique tuinen van bewoners. Ze balken de hele nacht en poepen erop los. Bij het vallen van de avond zie je de pinguïns die terugkeren van een lange dag op zee door de straatjes van het dorp kuieren. Hangjongeren met vinnen.

Op de kruising van Gay en Miller Road passeer ik op een vrijdagavond twee pinguïns die met elkaar aan het kletsen zijn. Met een knuffel nemen ze afscheid van elkaar. De brutaalste steekt vervolgens kaarsrecht de straat over. Zijn gevliesde voetjes maken spetters op het asfalt. Hij rent over putdeksels en springt aan de overkant lenig de stoep op. Even verderop verdwijnt hij onder een struik.

Het stadsleven van de pinguïns is niet ongevaarlijk. Het autoverkeer zoeft in Simonstad door de straten en niet alle pinguïns zijn voorzichtig met oversteken. Tientallen vogels sterven jaarlijks na een aanrijding.

Broeden in de ruïnes van de guano-gangs

Ook voor de kust van Namibië leeft een kwijnende kolonie Afrikaanse pinguïns. In 2018 is in het land een moratorium op het vangen van sardientjes ingesteld. De zee was goeddeels leeg. Sindsdien zou de pinguïnpopulatie zich min of meer stabiliseren op vijfduizend broedparen.

Om met eigen ogen te zien hoe het ze vergaat, rijd ik naar Lüderitz. Deze stad ligt twaalfhonderd kilometer ten noorden van Kaapstad. De tocht voert door een bijna geheel verlaten rotslandschap. Lüderitz is een rustige, 12.000 inwoners tellende stad aan de zuidwestkust van Namibië. De stad werd eind negentiende eeuw als eerste Duitse nederzetting in deze regio gesticht. De bijna altijd straffe wind blaast het zand venijnig door de straten die Bismarck, Vogelsang of Hamburg heten.

In Simonstad beklimmen pinguïns de trap op het strand op weg naar de stad.

Foto’s: Dan Callister, In Simonstad beklimmen pinguïns de trap op het strand op weg naar de stad.

Op een kwartiertje varen van Lüderitz ligt Halifax Island. Kapitein Heiko Metzger navigeert er kort na zonsopgang met een handjevol toeristen naartoe. Op het eiland broeden zo’n duizend pinguïnpaartjes. Tussen de zwart-witte vogels flaneren ook roze flamingo’s. Pinguïns hebben bezit genomen van de vervallen gebouwen waar tot begin deze eeuw nog poepstelers verbleven. Die arbeiders hebben de hoge laag guano geheel afgegraven. In hun keuken, in het toilet en in de slaapvertrekken hebben pinguïns nu nesten gebouwd. Zelfs in de bakoven zit een pinguïn te broeden. Hoe de guanogangs hebben huisgehouden op de pinguïneilanden van Namibië is goed te zien op oude foto’s. Werklieden poseren heldhaftig met hun stapels kak op Halifax Island.

Het roven van uitwerpselen van pinguïns voor de Afrikaanse westkust vindt voor het eerst plaats op het eiland Ichaboe, ten noordwesten van Lüderitz. In 1832 publiceert de Amerikaanse kapitein Benjamin Morrell een boek waarin staat dat „de bodem van dit eiland is bedekt met vogelpoep tot wel acht meter dik”. Het is een weinig subtiele oproep tot exploitatie. Kort daarna wordt op Ichaboe aangevangen met de jacht op het witte goud, zoals de guano wordt genoemd.

In het Britse maandblad voor de scheepvaart The Nautical Magazine and Naval Chronicle uit 1845 valt te lezen hoe het er in de beginjaren aan toeging. „Bij de eerste landing in november 1843 was het eiland één grote deinende massa pinguïns die zo tam waren en niet gewend aan de verschijning van mensen, dat er zonder het gebruik van geweld geen beweging in te krijgen was. Duizenden eieren werden door de zeelieden verzameld en vormden een hartige toevoeging aan hun gebruikelijke rantsoen van zout vlees.”

Soms lagen er wel vierhonderdvijftig schepen tegelijk voor anker bij Ichaboe. Duizenden arbeiders, die in tenten op het eiland leefden, dolven de poep. In een paar jaar tijd werd op deze plek driehonderdduizend ton guano afgegraven en naar Engeland verscheept. Tomaten, komkommers en grasveldjes fleurden er behoorlijk op dankzij de exotische vogelpoep.

Oneindig veel leuker dan planten

Het welzijn van de vogels van Namibië wordt nauwlettend in de gaten gehouden door Jessica Kemper (1967), de voornaamste pinguïnonderzoeker van het land. De aan de universiteit van Kaapstad afgestudeerde botanicus woont in Lüderitz. Kemper viel volledig voor de pinguïns toen ze in 1999 een tijdje mocht invallen voor de natuuropzichter van Mercury Island. Ze paste tien weken op de, zoals zij het noemt, „mooiste plek van het universum”. Het onbewoonde eilandje voor de kust van Namibië geldt als een belangrijk vogelgebied en wordt onder andere bevolkt door Afrikaanse pinguïns. „Pinguïns hebben allemaal hun eigen persoonlijkheid”, zegt Kemper. „Ze zijn oneindig veel leuker dan planten.”

De onvoorwaardelijke liefde voor een vreemde vogel is geen vanzelfsprekendheid in het uiterst dunbevolkte land met grote sociaal-economische problemen. „De meeste mensen in Namibië weten niets van pinguïns. Ze kunnen het dier niet eens eten, dus waar hebben we het over?” In een visrestaurant in Lüderitz vertelt Kemper dat ze na een olieramp door een Namibische journalist wel eens is gevraagd waarom ze zich eigenlijk zo druk maakt om bedreigde pinguïns „What’s the point of a penguin?

Die onverschilligheid ziet Kemper ook terug in het handelen van de Namibische regering. De overheid beheert de natuurlijke hulpbronnen, zoals de snel slinkende voorraad vis, volgens haar niet verstandig. Kemper noemt het geen toeval dat in 2019 de negen jaar eerder benoemde minister van Visserij van Namibië, Bernhardt Esau, en de minister van Justitie, Sacky Shanghala, werden gearresteerd op verdenking van corruptie. Ze zouden flinke steekpenningen hebben aangenomen van een visbedrijf uit IJsland, Samherji, in ruil voor het toekennen van visquota. De bewindslieden zitten nog in voorarrest, in afwachting van berechting.

Of de pinguïnpopulatie in Namibië echt stabiel is, is zeer de vraag, zegt Kemper. Door de coronacrisis is jarenlang niet geteld hoeveel vogels er zijn. „Ik denk dat er nog steeds sprake is van een afname van de populatie. In 2018 en 2019 zijn de pinguïns op Halifax Island ook nog eens getroffen door vogelgriep, die naar schatting aan zo’n zeshonderd vogels het leven kostte.”

Een deal voor de pinguïns

Om te voorkomen dat na 2035 pinguïns in Zuid-Afrika niet meer in staat zijn een nieuwe, levensvatbare generatie voort te brengen, zijn er ‘urgent’ beschermende acties nodig. Dat staat in het vorig jaar door het ministerie van Bosbouw, Visserij en Milieu in Zuid-Afrika gepresenteerde ‘Biodiversiteits Management Plan voor de Afrikaanse pinguïn’. „Er is substantieel wetenschappelijk bewijs dat de sluiting rechtvaardigt voor de visserij in belangrijke foerageergebieden van de pinguïns.”

Het is een opvallende conclusie in een land waar de visserij-industrie beschikt over veel geld en machtige politieke bondgenoten. De minister voor milieu is er als bewindspersoon ook verantwoordelijk voor visserij. In Zuid-Afrika werken zo’n 27.000 mensen in de visindustrie. Dat zijn meer werknemers dan er pinguïns resteren.

Belangrijkste oorzaak voor het volledig verdwijnen van de Afrikaanse pinguïn is volgens de regering dat er niet genoeg vis is. Doordat vissers op grote schaal sardientjes en ansjovis vangen hebben pinguïns het nakijken. De laatste sardientjes eindigen nu in blikjes met namen als Lucky Star en Saldanha in de supermarkt. De meeste sardientjes worden overigens geïmporteerd, omdat er in eigen land niet meer genoeg gevangen wordt om de Zuid-Afrikaanse visfabrieken draaiende te houden. De ansjovissen worden voor een deel gebruikt voor de vervaardiging van honden- en kattenvoer. Maar het overgrote gedeelte van de gevangen ansjovis wordt verwerkt tot vismeel en visolie en geëxporteerd naar Europa, de Verenigde Staten en Australië. In die landen wordt het ‘pinguïnmaal’ gevoerd aan kweekvissen of gebruikt in veevoer.

Foto
Foto Dan Callister

De grote financiële belangen verklaren waarom het debat over overbevissing zich in Zuid-Afrika al meer dan vijftien jaar voortsleept. De vissers en hun belangenbehartigers praten volgens Chivell „net zo lang tot de laatste pinguïn is gestorven”. Vogelbeschermers bepleiten no-fishing zones van minimaal twintig kilometer rond pinguïnkolonies.

De vissers zijn tegen dergelijk protectionisme. Volgens Mike Copeland, voorzitter van de Zuid-Afrikaanse vissersbond SAPFIA is er „geen overtuigend bewijs” dat de pinguïns uithongeren als gevolg van de visserij. Het zou volgens Copeland een slechte zaak zijn als vissers zouden buigen voor de „externe druk” van natuurbeschermers, terwijl het ontbreekt aan hard wetenschappelijk bewijs dat stoppen met vissen de pinguïns zou helpen.

Toch heeft het debat over het beschermen van de pinguïn in Afrika recentelijk een belangrijke wending genomen. Na lang beraad is de minister van Milieu van Zuid-Afrika, Barbara Creecy, de Afrikaanse pinguïn te hulp geschoten. In augustus presenteerde ze de bevindingen van een studie die een onafhankelijke groep van internationale deskundigen op haar verzoek heeft gedaan naar de invloed van visserij op de pinguïnpopulatie. De experts stellen dat een visverbod in de buurt van eilanden waar pinguïns leven zal leiden tot een stijging van aantallen pinguïns van 0,71 tot 1,51 procent. „Dat lijkt niet veel, maar het is een hele verbetering vergeleken met de nu jaarlijkse daling van 8 procent van de aantallen pinguïns in deze regio”, zegt de Amerikaanse ecoloog André Punt, die de commissie voorzat.

Op grond van die bevindingen zullen er met ingang van 15 januari 2024 – het begin van het visseizoen – rondom de zes belangrijkste kolonies van pinguïns in Zuid-Afrika voor een periode van tien jaar beperkingen van kracht worden voor de visvangst. Creecy vraagt natuurbeschermers en vissers het eens te worden over de precieze invulling van de maatregelen. Als dat niet lukt, zal zij eenzijdig nieuwe regels vaststellen. De vangstbeperkingen moeten de pinguïn weer lucht geven. „Het is de beste deal voor mensen en pinguïns”, zegt Creecy.

Lokpinguïns in De Hoop

Ondertussen bedenken natuurorganisaties alternatieve plannen om de pinguïns te helpen. Alleen hun levensomgeving beschermen is niet meer voldoende, de mens moet natuur creëren. Voor het te laat is.

Een van de projecten waar sinds 2018 aan wordt gewerkt behelst het kunstmatig aanleggen van een nieuwe kolonie Afrikaanse pinguïns op het vasteland van Zuid-Afrika. De kersverse vestigingsplek is in natuurreservaat De Hoop, drie uur rijden ten oosten van Kaapstad.

In 2003 werden in dit gebied voor het eerst pinguïnstelletjes gesignaleerd die aan de kust begonnen te broeden. Waarschijnlijk deden ze dat omdat het zeewater hier visrijker is dan op andere plekken. In 2008 verbleven er al achttien broedparen. Maar niet voor lang. Het nieuwe dierenleven in het 340 vierkante kilometer grote natuurpark was ook de luipaarden niet ontgaan en de hele kolonie werd opgepeuzeld.

Inmiddels hebben vogelbeschermers een plek van 2 hectare bij het strand afgeschermd met een schutting. Het terrein is nu onbereikbaar voor roofdieren. In 2021 en 2022 zijn op vijf momenten in totaal 148 jonge, door SANCCOB grootgebrachte pinguïns losgelaten op het beschermde strand in het reservaat. Pinguïns gaan op zijn vroegst na een jaar of drie voor het eerst broeden en de hoop is dat ze op dezelfde plek terugkeren. De dieren doen dit doorgaans op de plek waar ze ook voor het eerst uitzwemmen. Bij de uitgezette vogels is een chip ingebracht die het mogelijk maakt ze te identificeren. Elke pinguïn heeft hier zijn eigen paspoort.

Tot 1968 werd er in het parlement van Zuid-Afrika op woensdagen een special breakfast geserveerd: een omelet van pinguïneieren

De initiatiefnemers van het experiment zijn voorzichtig optimistisch over het welslagen van hun onderneming. Er zijn in juni 2022 al een zestal volwassen pinguïns in De Hoop gezien. „Een veelbelovend begin van ons experiment”, zegt Christina Hagen die namens BirdLife South-Africa leiding geeft aan dit project. Een jaar geleden meldde BirdLife dat er voor het eerst twee pinguïnkuikens zijn geboren. „Een mijlpaal.”

Om meer nieuwe bewoners te verleiden, is de Zuid-Afrikaanse beeldend kunstenaar Roelf Daling gevraagd lokpinguïns te vervaardigen. Hij heeft een dertigtal stenen pinguïns gemaakt die nauwelijks van de echte vogels zijn te onderscheiden. Ze staan in verschillende poses in het gebied waar deze nieuwbouwwijk voor pinguïns moet ontstaan. Luidsprekers op het strand laten het geluid van Afrikaanse pinguïns horen in de hoop soortgenoten op zee aan te trekken.

Het plan om nieuwe pinguïnkolonies te creëren is niet onomstreden. „Grote bullshit”, noemt Chivell het project. „Pinguïns gaan waar ze willen gaan, dat kun je niet sturen.” Chivell spreekt van „je reinste geldverspilling”. Hij vindt dat de schaarse middelen beter kunnen worden gebruikt om pinguïns te helpen en beschermen op plekken waar ze nu zijn.

Natuurbeschermers vragen om begrip. De omvang van de pinguïnpopulatie is nu zo ernstig gedaald, dat er in Zuid-Afrika out of the box moet worden gedacht om de kansen op overleven te vergroten.

Een rol voor Artis

Een ander vernieuwend idee van de pinguïnbeschermers in Afrika betreft vergaande samenwerking met Europese dierentuinen. De hoofdonderzoeker van SANCCOB, Katta Ludynia, bezocht vorig jaar Artis om te bespreken of de Amsterdamse diergaarde in de toekomst bij hoge nood eventueel Afrikaanse pinguïns naar Kaapstad zou kunnen laten vliegen om te helpen de populatie in stand te houden.

Artis is een voor de hand liggende partner. Op initiatief van directeur Coenraad Kerbert kocht de hoofdstedelijke dierentuin in 1906 voor het eerst tien pinguïns. Leverancier, zo blijkt uit de stukken die in het Amsterdamse stadsarchief liggen, was dierenhandelaar John Hamlyn uit Londen, die pinguïns in Afrika ving. In een persbericht over de nieuwe topattractie, dat door vrijwel alle kranten destijds integraal werd overgenomen, beloofde Artis de bezoekers „een hoogst potsierlijk schouwspel” van wandelende, duikende en zwemmende „zogenaamde vetganzen of pinguïns”. De Afrikaanse pinguïns zijn „met zeer veel moeite en tegen enorme kosten” verkregen, schrijft Artis. De aanschafprijs bedroeg 240 gulden.

De Zuid-Afrikaanse hulporganisatie SANCCOB behandelt zieke pinguïns. </p>
Foto Dan Callister

Waar in het oorspronkelijke leefgebied het aantal Afrikaanse pinguïns in rap tempo daalt, is de populatie in Artis in de loop der jaren gestegen tot 120 stuks. Er is op de wereld geen dierentuin waar er méér wonen. Artis is sinds 1992 stamboekhouder en coördinator van het fokprogramma van de Afrikaanse pinguïn. Als in een van de bijna zeventig aangesloten Europese dierentuinen inteelt dreigt, dan zien ze dat in Amsterdam. Artis regelt dan dat via ruilhandel de genetische diversiteit geborgd is.

„Veel dierentuinen kunnen theoretisch heel makkelijk veel pinguïns produceren en zouden ons maar wat graag helpen. Dan kunnen ze zeggen dat ze bezig zijn de Afrikaanse pinguïn te redden”, zegt Ludynia. Vroeger was ze tegen het broeden van pinguïns in gevangenschap, maar de ineenstorting van de populatie heeft haar van gedachten doen veranderen. „Het is goed mogelijk dat we al heel snel het punt bereiken waarop we dierentuinen moeten gaan vragen: stuur ons een paar honderd pinguïns, dan gaan we die uitzetten.”

SANCCOB bekijkt ook de mogelijkheden om meer pinguïneieren uit te broeden met incubatiemachines. „Wij kunnen succesvoller broeden dan de pinguïns.” In de eerste paar maanden van 2022 trof SANCCOB in twee pinguïnkolonies zo’n vierhonderd verlaten eieren aan. Die eieren werden te laat in het seizoen gelegd en bij het grootbrengen van de jongen zouden de jonge vogels waarschijnlijk van de hitte sterven.

„We zouden alle eieren van de pinguïns kunnen gebruiken om ze met machines uit te broeden. Pinguïns leggen meteen weer een nieuw ei, waardoor we zelfs dubbele legsels zouden krijgen”, zegt Ludynia. Probleem is wel dat het pinguïn-tehuis nu niet de ruimte heeft en ook niet voldoende personeel om al die jonge pinguïns die uit de eieren kruipen, handmatig te voeden. Er wordt al gewerkt aan plannen voor verbouwing van het rehabilitatiecentrum in Kaapstad. Voor tweehonderdduizend euro kan er een ‘pinguïnfabriek’ worden gebouwd.

Al die projecten staan of vallen echter met de aanwezigheid van voldoende voedsel. Het is zinloos pinguïns uit het buitenland in te vliegen, of eieren zelf uit te broeden, als je de vogels vervolgens uitzet in het wild waar de hongerdood loert. Volgens onderzoekster Kemper moet er allereerst een fabriek komen waar sardientjes worden gekweekt. Maak meer malse, vette vis. „Herstel het ecosysteem.”

Marcel Haenen, pinguïnfan sinds 1965, heeft voor het eerst een pinguïn in zijn armen (2022).
Foto Dan Callister