‘Een vrouw moet een baan hebben en een diploma, zei mijn moeder altijd. Bij elk diploma dat ik haalde was ze zo trots. Ze zei dat het voelde alsof ze het zelf had gedaan. Mijn moeder is een intelligente vrouw, ze heeft het mijn oma erg kwalijk genomen dat ze niet door mocht studeren. Mijn vader is ook trots, en blij dat mijn broer en ik werk hebben waar we van genieten. Hij werkt in een steenfabriek in Gouda. Hij zegt: ik heb jarenlang stenen gedragen voor jullie. Zijn werk is de laatste jaren wel comfortabeler geworden, ook qua salaris. Mijn ouders kwamen altijd rond, maar zeggen regelmatig dat ze het nog nooit zo goed hebben gehad als nu.
„School heb ik altijd heel leuk gevonden. Alles: het contact met docenten en klasgenoten, lessen volgen, kennis opdoen. Maar ik was zo faalangstig als wat. Volgens mij sloot de manier waarop kennis getoetst wordt niet op mij aan. Ik dacht altijd: ik kan veel meer dan uit deze toets blijkt. Ik ben een doorzetter, dus ik zorgde dat ik uiteindelijk wel voldoendes haalde.
„Van mijn vijftiende tot mijn achttiende deed ik vrijwilligerswerk bij mensen met een verstandelijke beperking. Voor de stage van mijn hbo-opleiding sociaal-pedagogische hulpverlening wilde ik meer spanning, meer onvoorspelbaarheid. Ik solliciteerde bij een dagopvang voor daklozen. Daar mocht ik een jaar stagelopen, drie dagen per week.
„Het was best een ruige wereld. In mijn eerste week moest ik huilen toen een man onaardig deed terwijl ik soep inschonk. Ik dacht: dit is een restaurant met nare klanten. De diepgang van het werk zag ik nog niet. Dat je vanuit laagdrempelig contact mensen een stapje verder kunt helpen naar een stabieler bestaan. Een mede-stagiair praatte op me in dat ik het kon, dat ik er goed in was. Ik kreeg meer verantwoordelijkheid. Op mijn achttiende stond ik soms in mijn eentje in de opvang. Er waren weleens geweldsincidenten, die moet je dan maar zien op te lossen. Ik zei: ‘Als jullie gaan vechten ga je maar ergens anders heen’. Zij zeiden: ‘Oké’.
„Er kwamen mensen die heftige dingen hadden meegemaakt. Het drong tot me door hoeveel privileges en kansen ik heb. Waar je terechtkomt is vaak een kwestie van geluk. Dat heb ik echt geleerd van mensen van de straat.
„In de daklozenopvang had ik geen uitzicht op een baan. Daarom ben ik een master religie en samenleving gaan doen aan de Universiteit Utrecht. Met het idee: als ik dat diploma heb, komt het wel goed. Vervolgens kwam er toch een vacature. Ik solliciteerde niet. De directeur belde om te vragen waarom ik niet had gesolliciteerd. Ik heb het toch gedaan, ben aangenomen en niet meer weggegaan. De organisatie waar ik werkte ging later op in het Leger des Heils.
„Nu werk ik als moslim bij een christelijke organisatie. Ik voel me helemaal thuis. Gelovigen worden in de media vaak geframed als groepen die vanuit hetzelfde gedachtegoed leven. Maar de ene moslim of christen is de andere niet. We zijn individuen die op onze eigen manier het geloof beleven – maar die wel geloven dat er één God is, en één profeet. Ik dacht vroeger dat religie niet van invloed is op mijn professioneel handelen. Maar mijn wereld- en mensbeeld spelen natuurlijk een rol, ook in mijn drijfveren om dit werk te blijven doen. Soms nemen mensen mij in vertrouwen over dingen die ze hebben misdaan. Ik veroordeel hen niet, wil hen nog steeds de hand reiken. Ik zie mensen niet als goed of slecht. We zijn allemaal goed en slecht.
„Sinds anderhalf jaar hou ik me bezig met ‘EU-migranten’: arbeidsmigranten uit Polen, Roemenië, Bulgarije. Als zij hun werk kwijtraken, zijn ze vaak meteen dakloos. We zagen hen komen in de dagopvang, we zagen hen afglijden. Zoveel zijn overleden. Ze drinken zich kapot, vallen in de gracht, worden ziek, worden vermoord. Dat gaat me aan het hart. We verdienen veel geld aan deze mensen. Ze werken hard en verblijven op plekken waar wij nog niet dood gevonden willen worden. Als land dragen we ertoe bij dat zij dakloos worden. En als het dan gebeurt zeggen we doei, ga maar terug naar je land van herkomst. Voor veel mensen is dat een oplossing, maar niet voor iedereen. Een man uit Polen woont al twintig jaar hier, heeft hier een dochter. Als hij zegt dat hij Nederland niet wil verlaten, dan snap ik dat.
Lees ook
Deze stichting helpt arbeidsmigranten die werk- en dakloos werden. ‘Ik ga drinken, want ik verveel me’
„Ik vind dat ik belangrijk werk doe. Er gaat voor deze migranten zoveel mis met huisvesting, werk, onderwijs. Dat zijn voor mij flashbacks. Ik ken in mijn omgeving ook mensen die het schoolsysteem niet snapten waar hun kinderen middenin zaten. Ik ben hier geboren en opgegroeid, ik doe het oké, ik draag veel bij. Toch blijf ik ‘migrant’. Met grote regelmaat krijg ik de vraag of ik me meer Turks of Nederlands voel. Wat doet het ertoe? Iedereen van wie ik hou is hier.
„Het schrijven van mijn masterscriptie heeft vijf jaar geduurd. Door de drukte van het werk kwam ik er niet meer aan toe. Al die jaren bleef ik collegegeld betalen. Ik dacht: ik móét mijn diploma halen. Niet omdat mijn moeder dat belangrijk vond – ik had al een hbo-diploma en een baan – maar omdat ik twee jaar veel energie in die master had gestopt. Dit jaar heb ik zonder begeleiding mijn scriptie geschreven. Hij gaat over afscheidsrituelen van hulpverleners als een dak- of thuisloze overlijdt. Ik haalde een voldoende. In augustus ben ik afgestudeerd aan de universiteit.
„Ik woon nog bij mijn ouders. Het logische moment om uit huis te gaan is voor hen als ik trouw. De keus voor mij was: ga ik daartegenin of vind ik het wel best. Ik heb voor het laatste gekozen, het is het mij niet waard daarover de strijd aan te gaan. Mijn ouders laten me vrij. En het is thuis gewoon gezellig.”