N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Bij de dierenarts In zijn praktijk in Amsterdam-Zuidoost praat dierenarts Chris Polanen met baasjes over hun zieke huisdier. Deze keer: de masturberende mopshond.
De telefoon gaat vanochtend aan de lopende band. Mijn collega en ik slagen er niet in de consulten binnen de tijd af te ronden. De assistenten werken onder druk. Geen tijd voor geintjes nu.
Mijn volgende cliënt is een expat, een jongeman met een mopshond. Ik probeer snel in te schatten in welke mate ze de werkdruk zullen verhogen. Expats zijn doorgaans op zoek naar de beste zorg voor hun huisdier. De mopshond behoort echter tot de zwakste rassen: benauwd, allergie, oogontstekingen, oorontstekingen en mag niet meer gefokt worden in Nederland. Hij draagt bij het binnenkomen de hond op zijn arm en houdt hem dicht tegen zich aan. Ik weet ongeveer wat ik kan verwachten.
Papiertje
Hij begroet mij met zachte stem, plaatst de hond voorzichtig op de behandeltafel en haalt een papiertje tevoorschijn. Ik heb al honderden van deze papiertjes gezien. Ze worden volgeschreven door eigenaren die alle details van de gezondheid van hun huisdier willen bespreken. En niets willen vergeten.
Kalm leest hij de gezondheidsproblemen van de hond voor. De hond is nog jong, maar de lijst is eindeloos. Terwijl ik beleefd luister, zie ik achter de man de drukte in de praktijk verontrustende vormen aannemen. Passerende assistenten kijken mij aan met blikken die zeggen: met al je ervaring zou dit toch echt sneller moeten kunnen. Wil je echt dat het hier compleet uit de hand loopt?
De problemen die de man blijft opsommen naderen de limiet van mijn mentale opslagcapaciteit. Ik roep een assistente, die verstoord opkijkt van een beeldscherm. „Kan je de anamnese voor mij noteren?” vraag ik.
Ze gaat met pen en papier bij de dichtstbijzijnde tafel staan en kijkt mij afwachtend aan.
De problemen die de man blijft opsommen naderen de limiet van mijn mentale opslagcapaciteit
„Continue please”, zeg ik tegen de man.
„He masturbates four to five times a day”, zegt hij met een onbewogen gezicht.
Ik haal diep adem. „Masturbeert vier tot vijf keer per dag”, dicteer ik.
De assistente kijkt mij verbaasd aan, probeert in te schatten of ik een grapje maak.
„Masturbeert vier tot vijf keer per dag,” herhaal ik met een zuinige glimlach.
De man knikt. We zijn bij het einde van de probleemlijst gekomen.
„The masturbating… Is this a problem for you?”, vraag ik.
„No.”
„Because for the dog this is not a problem.” Ik kan even niets verzinnen dat slimmer of medischer klinkt. Vanuit mijn ooghoek zie ik mijn assistente glimlachen.
„Of course not”, antwoordt de man en lacht. De hond kwispelt en springt tegen zijn baas op.
Heel even is er geen probleem, geen diagnose, geen behandeling, geen kosten en is de mops een gewone hond met een beetje te veel testosteron.
„Het is geen probleem”, zeg ik tegen de assistente. Ze knikt bedachtzaam en schrijft door.
Vanuit de wachtkamer klinkt het geblaf van honden die elkaar willen aanvliegen. Ik som in hoog tempo op wat ik de mops te bieden heb voor zijn echte problemen: dieet, voedingssupplementen en medicatie. De eigenaar is bereid alles te proberen.
Het winnende boek van de eerste Natuurboekenprijs, opvolger van de Jan Wolkers Prijs, is Aard van het beestje , geschreven door journalist Caspar Janssen en geïllustreerd door Margot Holtman. Janssen reisde ervoor naar bos, heide, akker, berm, weiland, beek, rivier, kust, duin, moeras „en zijn eigen Amsterdamse balkon” om bekende en minder bekende beestjes in hun leefomgeving te observeren. Tezamen lezen de honderd portretjes van dieren die Janssen schreef zich ook als „een groter verhaal over de staat van en onze omgang met het Nederlandse landschap”. De stukken verschenen eerder in de Volkskrant.
Mini-reportages
Aard van het beestje „heeft alles wat een natuurboek nodig heeft”, aldus de jury, die naast voorzitter Jean-Pierre Geelen bestaat uit Jocelyn de Kwant namens LandschappenNL en Daniel Gulpers van Vroege Vogels. „Je leert ervan, het leest vlot, de illustraties zijn gedetailleerd zonder oubollig te zijn. In honderd mini-reportages reis je mee door de natuur, aan de hand van diersoorten.”
Daarbij behandelt Janssen niet alleen „de bekende spektakelsoorten, maar ook minder sexy exemplaren zoals de snotolf, de rivierdonderpad en de langneussteurgarnaal. En niet alleen dat ene dier, maar ook over de connectie met z’n leefomgeving. Zo rijst het besef: in de natuur hangt alles met alles samen. De boomgaard met de steenuil, de rafelige akkerrandjes met de patrijs.” Het winnende boek is „een ode aan de natuur, én aan de mensen die ervoor zorgen.”
Janssen en Margot Holman ontvingen samen een cheque van 5.000 euro en een ingelijst portret van kunstenaar O.C. Hooymeijer (onder meer bekend van zijn ‘niet-bestaande vogels’). Janssen schreef eerder de boeken Ontpopt, In de ban van het beest, Caspar loopt en Het bijenbalkon.
Lees ook
De geur van regen, ook die is typisch Nederlands
Eerdere winnaars van de Natuurboekenprijs, tot 2022 Jan Wolkers Prijs geheten, zijn onder meer Tijs Goldschmidt (Wolven op het ruiterpad), Remco Daalder (De gierzwaluw) en Simon van der Geest (Spinder). De eerste Jan Wolkers Oeuvreprijs ging in 2017 naar Koos van Zomeren.
Wie kent Hans Brug? Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft meerdere ‘bekende Nederlanders’ voortgebracht – veel mensen zullen hebben gedacht dat de nu gepensioneerde infectiedeskundige Jaap van Dissel directeur was. Maar de baas van het héle RIVM is gezondheidswetenschapper Hans Brug. Al zes jaar.
Het liefst, zegt hij, laat hij mensen naar buiten treden die het meest deskundig zijn. Afgelopen week was dat Marith Volp, over de gezondheid van Nederlanders in 2050. Volp riep in Trouw op tot een deltaplan voor volksgezondheid – het is haar expertise. Maar in het hoofdrapport stond een foto van Hans Brug. De conclusies gaan over zorgen die een kerntaak van het RIVM raken: preventie, voorkomen dat mensen ziek worden. Daar wil Brug graag over praten.
Hij begint met een vraag: welke indruk krijg je als bezoeker wanneer je hier komt? Het RIVM verhuist binnenkort naar het Utrechtse Science Park. Nu nog ligt het afgesloten terrein tamelijk verscholen in de bossen bij Bilthoven.
Toen Brug in 2018 begon, was zijn ambitie om méér in de samenleving te staan. „Be careful what you ask for, kun je nu zeggen.” Al snel kwam corona, en eerder al de stikstofcrisis, die boeren tot aan de poort van het instituut bracht – een van de weinige momenten waarop Brug de publieke arena instapte om het op te nemen voor de wetenschap waarop het kennisinstituut zich baseert. „Ons werk werd im frage gesteld. Als de reputatie van het RIVM geraakt wordt, kom ik om de hoek kijken.”
Corona kleurde de toekomstverkenning van 2020, nu gaat één deelrapport over de gevolgen van klimaatverandering. Zijn die verkenningen een weerslag van het moment?
„Natuurlijk neem je de tijd mee waarin je leeft. Corona leek een keerpunt – mensen gingen meer bewegen, zaten minder in de auto. Maar veel veranderingen bleken toch tijdelijk. De impact van klimaatverandering op de volksgezondheid is geen ‘modegril’ van het RIVM, ook de Wereldgezondheidsorganisatie en de OESO zien klimaat als een belangrijke factor voor gezondheid en ziekte.”
Het RIVM roept op tot standvastig beleid en duidelijke langetermijndoelen. Bent u bezorgd over de politieke wind?
„Nee, het RIVM deelt feiten en kennis zodat de politiek kan besluiten. De zorg is: als we niets doen, neemt overgewicht verder toe, en dementie schiet met de vergrijzing als een pijl omhoog. Die urgentie proberen we over te brengen. Als we substantieel iets willen veranderen, is langdurig samenhangend preventiebeleid nodig.”
Lees ook
Hoe (on)gezond is Nederland in 2050?
Hoe zit het met de doelen?
„Er ligt een preventie-akkoord, met doelen om roken, drinken en overgewicht aan te pakken, maar die halen we niet. Er zijn enkele positieve veranderingen, maar Nederland zit niet in de top van niet-rokende landen bijvoorbeeld.
„Een term die je vaak hoort is health in all policies: samenhangend beleid op alle terreinen. Dat is wel een dingetje. Want investeringen in preventie komen op de begroting van volksgezondheid, maar van de opbrengsten profiteren bijna alle beleidsterreinen. De economie draait niet zonder gezonde bevolking. Binnenkort is er bijvoorbeeld een top over de opgaven voor woningbouw. Het zou goed zijn als je dan niet alleen kijkt hoe er zoveel mogelijk mensen in nieuwe wijken kunnen wonen, maar ook hoe dat een gezonde omgeving met voldoende groen en beweegruimte wordt.”
Het kabinet belijdt met de mond het belang van een gezonde jeugd en het voorkomen van ziekte, maar bezuinigt intussen op preventie.
„Ja, dat is mij natuurlijk ook opgevallen. De intenties zijn goed verwoord in het regeerakkoord, maar er moeten ook voldoende middelen zijn.”
Op publieke gezondheid wordt 300 miljoen bezuinigd, waarvan 65 miljoen bij het RIVM. Wat betekent dat?
„Dat geld is bedoeld voor het versterken van de pandemische paraatheid, cruciaal voor een weerbare samenleving. Daar zijn we druk mee bezig, samen met onder meer de GGD’en. Zo werken we aan het versterken van gegevensverzameling om uitbraken van infectieziekten te signaleren, en snel te kunnen opschalen bij een uitbraak. En we verbeteren de informatievoorziening met de GGD’en. Wil je snel en goed handelen, dan moeten ict-systemen met elkaar kunnen praten. Ik hoop dat er geld wordt gevonden om dat toch door te zetten, en dat ik die verbeteringen niet volgend jaar moet gaan afbreken.”
Het RIVM moet daarnaast nog zo’n 28 miljoen in vier jaar inleveren.
„Ja, en dat raakt aan onze taak om kennis te leveren waarmee bewezen effectief beleid kan worden ingezet en te evalueren wat de effecten van preventiemaatregelen zijn.”
Beseft het kabinet voldoende wat preventie, het voorkomen van ziekte, oplevert?
„Het is politiek een moeilijk onderwerp. Want de kosten heb je nu, de baten vallen vaak over regeerperiodes heen. Dat vraagt een lange adem van ministeries, geen losse projectjes om te dweilen terwijl de kraan openstaat.
„Begin vorige eeuw, toen het RIVM werd opgericht, waren infectieziekten een veel grotere bedreiging dan nu. Toen lieten we het ook niet bij mensen voorlichten dat ze hun water moesten koken en handen moesten wassen. Nee, de overheid zorgde voor waterleiding en riolering, voor voedselveiligheid. Voor zo’n grote opgave staan we nu weer.”
Wet- en regelgeving dus. Wat moet er nu gebeuren?
„Je moet mensen motiveren en gezond gedrag aantrekkelijk maken, je moet ze vaardigheden geven om gezonde keuzes te maken. Vaak hoor je: de gezonde keuze moet de makkelijke keuze zijn. Maar eigenlijk moet gezond gedrag de vanzelfsprekende keuze zijn. Zoals je ook niet hoeft na te denken of er schoon water uit de kraan komt.
„Een suikertaks is één middel. Het duurder maken van ongezond gedrag werkt, weten we. Groente en fruit goedkoper maken kan ook effectief zijn. En kijk naar scholen, die zouden een veilige omgeving moeten zijn, dus ook voedselveilig, zonder ongezonde snacks. Daar kun je best wat strenger in zijn.”
Het duurt lang voordat je effect ziet op de volksgezondheid. Kunnen de baten niet naar voren om de kosten te drukken, zoals staatssecretaris Karremans (VVD) in de kantlijn van een beslisnota schreef?
„Ik denk dat je de baten in de verdere toekomst toch als kompas moet gebruiken. Goed volksgezondheidsbeleid is niet iets van de korte klap. Daarom is een deltaplan niet zo’n gekke term, grote plannen vragen betrokkenheid van meer departementen. Dat is niet makkelijk, maar wel noodzakelijk.”
De omgeving gezonder maken en gedrag veranderen is lastig. President Biden wil afslankmedicijnen via de verzekering toegankelijk maken voor Amerikanen met obesitas. Moet je niet veel meer op medicijnen inzetten?
„Fantastisch als er medicijnen en nieuwe behandelingen komen. Maar gezond leven is meer dan overgewicht voorkomen. Het helpt ook het risico op dementie en andere chronische aandoeningen te verlagen, terwijl medicijnen maar op één ziekte aangrijpen. Ze zijn geen panacee voor de problemen waar we voor staan. Het RIVM maakt maatschappelijke kosten-batenanalyses die helpen de meeste effectieve keuzes te maken. Welke maatregelen leveren de meeste return on investment op?”
Ik begrijp heel goed dat er meer ingrediënten zijn om politieke afwegingen te maken, maar als die niet meer op wetenschappelijke kennis stoelen, verliezen we een belangrijke waarde in de samenleving
Hebben we niet gewoon recht op een gezonde omgeving en gezond voedsel?
„Een gezonde leefomgeving is verankerd in onze grondwet. Ik had het net over economisch nut, maar vraag mensen wat het belangrijkste in het leven is en ze zeggen: een goede gezondheid voor mij en mijn familie. Dat is een intrinsieke waarde die meetelt bij de opbrengsten. Het gaat niet alleen over economische welvaart, maar over breder welzijn.”
Hoe is het eigenlijk met jullie mentale gesteldheid? Eerst corona, nu dreigende bezuinigingen, hakt dat erin bij de mensen die hier werken?
„We hebben hectische jaren achter de rug, die onze positie in de samenleving blijvend hebben beïnvloed. We werken hard en onder grote druk. Maar dat kunnen we en daar staan we voor. Overal in de samenleving moet worden bezuinigd, niet alleen bij het RIVM. We zijn ook sterk gegroeid de laatste jaren, van zo’n 2.400 naar tegen de 3.500 medewerkers. Dat gevraagd wordt iets te krimpen, begrijpen we, en daar kunnen we ons toe verhouden.”
Is dat slim om te zeggen?
„Nee, maar ik wil er eerlijk over zijn. De bezuiniging op de pandemische paraatheid, dáár maken we ons enorme zorgen over. Dat raakt echt aan onze kerntaak om klaar te zijn voor een volgende pandemie. Dat geldt ook voor kennisprogramma’s voor preventie. Ik begrijp heel goed dat er meer ingrediënten zijn om politieke afwegingen te maken, maar als die niet meer op wetenschappelijke kennis stoelen, verliezen we een belangrijke waarde in de samenleving. Kennis is voor de samenleving van cruciaal belang.”
Bent u niet gefrustreerd? Moet u niet net als het onderwijs of de boeren de straat op?
„Het past niet bij mijn rol om gefrustreerd te zijn of dat te laten blijken. We staan voor onze doelen, maar het RIVM is onderdeel van de rijksoverheid, er zijn andere wegen om het belang van ons werk voor het voetlicht te brengen. Ik zie dat het kabinet de intentie heeft om de gezonde bevolking en leefomgeving verder te brengen, nu is het belangrijk dat daar ook naar gehandeld wordt.”
Kleine groepen trekken hard van leer tegen instituties als het RIVM. Had u, bijvoorbeeld tijdens corona, niet vaker de aandrang om op te staan en te zeggen: blijf van onze mensen af?
„Het was goed dat we iemand naar voren konden schuiven die ook echt de autoriteit was. Jaap van Dissel deed dat supergoed. Je ziet dat dit me raakt, want ik heb me ook schuldig gevoeld. Jaap stond daar en ik kon hem alleen maar proberen te ondersteunen. Dat mensen van het RIVM worden bedreigd, dat vind ik het moeilijkste in dit werk. Maar ik denk dat dit een verstandige aanpak was. De rest van het werk ging ook door, daar moest ook iemand een beetje op letten.”
Akkie de Stuers (93) of zeg maar gewoon Akkie, zo noemt „iedereen” haar, Akkie, die zocht een huis. Want ze woonde sinds de coronatijd in bij een vriend op zijn grote boerderij in Zwolle, ze kende hem al driekwart eeuw, vanaf de middelbare school. En na 2020 had hij mantelzorg nodig en die verleende zij hem en van ‘een’ vriend werd hij ‘haar’ vriend. Maar de zorg werd te zwaar en in februari dit jaar verhuisde hij naar het verpleeghuis. Akkie wilde niet in de boerderij blijven en in een Zwols wooncomplex waren er alleen te dure koopappartementen. Haar kinderen maakten zich zorgen, onder wie haar dochter in Amsterdam: waar moest Akkie heen? Dan komt ze toch bij mij wonen, zei haar zoon Gijs, Akkie’s kleinzoon. Want hij, masterstudent geneeskunde, zocht juist een huisgenoot.
Akkie en Gijs (31), achternaam Doeleman, wonen sinds maart samen in zijn huurflat in Amsterdam-West, op de zesde verdieping met uitzicht op de Sloterplas en het vele groen eromheen. Ze vertellen erover terwijl ze dicht naast elkaar op de bank zitten, zijn voeten verwarmd door dikke sokken in regenboogkleuren, gebreid door Akkie, want breien doet ze aan één stuk. Gijs draagt ook een jurk, dat doet hij weleens vaker, ook als hij uitgaat bijvoorbeeld – en waarom ook niet, zegt Akkie: als je daar zin in hebt moet je dat toch doen?
Hij is groot en zij is klein. Zijn stem is laag, hij bast echt. Haar stem is juist opvallend hoog, ook omdat ze melodieus praat en vol intonatie – ze zingt zeg maar een beetje. En terwijl ze zo praat laat ze af en toe haar hand op zijn been rusten en dan legt Gijs de zijne op haar schouder.
Gijs: „Ik ken mijn oma al mijn hele leven, mijn hele jeugd woonde jij ook in Amsterdam.”
Akkie: „Op maandag kwam ik jou altijd van school halen toen je nog op de lagere school zat. En dan perste ik sinaasappels. En ik deed de was. En strijken.”
Gijs: „Precies, je hebt veel op ons gepast. En toen mijn ouders scheidden, ik was acht, hebben we zelfs een tijdje bij jou gewoond. Je was altijd de meest hechte familie die ik had buiten mijn eigen gezin.”
Foto’s: Merlin Daleman
Polsbandje met alarmknop
Dat hij geneeskunde studeert – hij werkt aan zijn masterscriptie – komt goed uit. Akkies ogen verdrogen, hij druppelt ze een paar keer per dag. Sinds dit najaar draagt ze een polsbandje met alarmknop, Gijs is de eerste die wordt gewaarschuwd. Ze staat wankel op de voeten en voelt zich soms duizelig. Als ze valt, dat gebeurde dit jaar vier keer, dan komt ze niet zelf overeind. Eerder deze maand brak een poot van de stoel waar Akkie op zat. „Ik lag opeens op de grond!”, zei ze toen Gijs de woonkamer inliep. Pijn had ze pas de volgende ochtend. Hij nam haar toch maar mee naar de huisarts.
„Nu heb ik een breuk in m’n bekken”, zegt Akkie.
„Nee, je hebt geen breuk”, zegt Gijs. „Wel een enorme bloeduitstorting.”
„Een kneuzing in m’n bekken ja. Wonder boven wonder geen breuk.”
„Want”, zegt Gijs glimlachend naar zijn oma, „je hebt nog nooit…?”
„…iets gebroken!”, roept Akkie.
„Háháhá!”
„Heel mijn leven niet!” zegt ze. „Geen vinger! Geen pols!”
Gijs: „Laatst had je je wel gesneden, bij het koken.”
Akkie: „Ik zat lekker een worstje te snijden. En toen sneed ik in mijn vinger. Bloeden, bloeden, bloeden.”
Gijs: „Ik plak de pleisters. En ik kijk er soms naar, of het schoon is. En verder breng ik je naar plekken met de auto. Naar een lezing waar je heen wilt en vooral samen boodschappen doen. Soms geef je me een lijstje maar je vindt het ook leuk mee te gaan.”
Akkie: „Kan ik even in die winkel rondkijken. Of ik bel je op of stuur je een appje en zeg: wil je dat en dat even meenemen? Want dat wil ik dan lekker hebben.”
Koken doen ze allebei graag, altijd al. Alleen doen ze het liever niet samen
Koken doen ze allebei graag, altijd al. Toen Gijs achttien werd, gaf Akkie hem een zelfgemaakt boekje cadeau met uitgeknipte recepten, hij heeft het nog. Ze wisselen het koken af. „We hadden het er laatst over,” zegt Gijs, „we koken niet zoveel samen.”
„Jájájá,” zingt Akkie, „ik weet niet of we dat samen kunnen gaan doen! Ik weet niet of dat een succes is!”
Gijs: „Hahahaha! Ja, ik denk dat we het allebei moeilijk zouden vinden om de regie te delen.”
Akkie: „Ja want we zijn allebei toch wel baas. En hij maakt een sáús – hij kookt graag Italiaans, met pasta’s, ik doe nóóit iets met pasta – maar een pastasaus, en dan komt er een kilo wortelen en en en… twéé kilo uien en weet ik veel allemaal wat daar op die tafel ligt en dat gaat hij dan allemaal in stukje zitten snijden, en dan zó’n grote pan,” haar armen gaan de lucht in zo hoog als de artrose het toelaat, „echt, ik overdrijf niet, zó’n pan, en dat wordt dan een saus, nou ja: wáánzinnig.”
Gijs lacht hard en Akkie legt haar hand op zijn been en lacht mee. „Erg lekker”, zegt ze.
Gijs: „In het weekend eet ik vaak met vrienden in de stad en op maandagavond heb ik altijd de avond met mijn studentenvereniging. En sinds heel kort heb ik een vriendin, waardoor ik ook weleens bij haar eet.”
Akkie: „Ze logeert hier ook weleens. Dat is heel gezellig. Ik vind het een heel aardig mens, heel prettig.”
Gijs: „Ik vertelde het best snel aan haar, dat ik met mijn oma woon. Dat ik jou in huis heb genomen en niet andersom – jij mij – is natuurlijk een belangrijke nuance. Waardoor mensen het eerder sympathiek dan loserig vinden. Niet dat ik het hoef te verzwijgen weet je wel, dat je met een meisje terugfietst naar huis en zegt: o ja trouwens, die huisgenoot waarover ik het had? Die is 93. En het is mijn oma.”
Akkie: „En wij gunnen elkaar de ruimte, hij in zijn kamer aan de ene kant van de woonkamer en ik aan de andere kant de mijne. Die ruimte heeft hij nodig en dat mag. En ’s morgens ga ik altijd sinaasappels persen. En dan maak ik fruit klaar en yoghurt. Eén kom voor hem en één kom voor mij. En daar gaat dan granola bij en eventueel honing. En dat zet ik hier dan klaar.”
„Ik zei het al,” zegt Gijs, „ik krijg ook veel zorg”.
Vier kinderen voor haar dertigste
Akkie zorgde vroeger voor haar schoonmoeder en voor haar eigen moeder, die liet ze thuis bij haar slapen en toen moeder de trap niet meer op kon, draaide Akkie het om en ging zij bij haar moeder slapen. Na een beginnetje als rechtenstudent – „ik heb een goed stel hersens” – ontmoette ze haar man en kwam haar curriculum vitae tot stilstand, voor haar dertigste had ze vier kinderen. Van haar vijftigste tot haar zeventigste werkte ze alsnog, als zorgverlener bij de mensen thuis. De verzoeken kwamen via via bij haar binnen want ze zat in tal van verenigingen, en dan deed ze de thuiszorg, vooral in de laatste levensfase – ze zag veel mensen sterven.
Akkie: „Mijn vriend is op 17 februari in het verpleeghuis opgenomen en op 17 juni overleden, ik woonde al een paar maanden hier. Hij was opgehouden met eten en drinken daar in die inrichting. En de volgende dag stuurde zijn zoon een appje: wil jij ook wat zeggen bij de uitvaart? En daar heb ik toen verschrikkelijk over nagedacht, ik dacht: Rients verwacht dat ik wat zeg. En toen heb ik hier op deze bank met Gijs naast mij een middag zitten huilen. En hem erover verteld. En toen heeft Gijs mijn verhaal geschreven. En dat was een heel goed verhaal.”
Als ik niet meer kan breien, dan wil ik er niet meer zijn
Hoelang ze nog zullen samenwonen is de vraag, Gijs heeft ook een plan eens samen te gaan wonen met een goede vriend, al vindt hij het lastig „vrijwillig afscheid te nemen van deze situatie”. Akkie zegt te azen op een plek in een Amsterdams hofje via de evangelisch-lutherse kerk die ze wekelijks bezoekt. Een verpleeghuis ziet ze niet zitten, ze heeft, vertelt ze, „een verzoek tot euthanasie klaarliggen”. Met haar christelijke geloof gaat dat heel goed samen, voegt ze toe. „Onze Lieve Heer vindt dat best.”
Ze laat zich ontvallen dat het eigenlijk al „reuzeklaar” is, „heus, het is genoeg”, straks gaan haar ogen nog verder achteruit en kan ze zelfs niet meer breien.
Gijs: „Dat zei je altijd, toch? ‘Als ik niet meer kan breien, dan wil ik er niet meer zijn.’”
„Ja, dan houdt het op”, zegt Akkie. Ze pakt er een oranje truitje bij dat ze heeft gebreid, voor een vriendin, voor de baby. Maar er was geen wol genoeg, dus nou is de rug blauw. „Het moet op de post”, zegt ze. „Dat kindje is net geboren.”