Zodra je de lichte, marmeren hal van het Musée d’Art Moderne in Parijs binnenloopt, zie je de metershoge foto: een lange man met een knap gezicht en een naar binnengekeerde blik, een rommelige kuif, in het zwart gekleed tegen een rauw-witte muur, de armen beschermend over elkaar.
Nicolas de Staël, de mythe. De schilder die op zijn 41e uit het leven stapte, de briljante, geliefde kunstenaar voor wie bezoekers lang in de rij willen staan.
Ruim 200 doeken, tekeningen en schetsen toont het museum dit najaar, afkomstig uit allerlei collecties in Europa en de VS, een kwart daarvan voor het eerst te zien.
In nauwelijks twaalf jaar maakte Nicolas de Staël zo’n 1100 schilderijen en evenveel tekeningen, balancerend tussen abstract en figuratief. Schilderen was voor hem pure noodzaak, zonder dat was het leven niets waard. Schilderen had hij nodig om het hoofd te kunnen bieden aan alles wat het leven voor hem in petto had. Dat was nogal wat.
De Staël stamt uit een aristocratische familie van Zweeds-Russische origine. De ene tak werd beroemd vanwege het huwelijk van baron Eric Magnus met de schrijfster Anne-Louise Germaine Necker, bekend onder de naam Madame de Staël. De andere tak bracht een reeks militairen, grootgrondbezitters en diplomaten voort.
Tot die laatste behoorde de vader van Nicolas de Staël: Vladimir Ivanovitch de Staël Holstein was een militair die zich in de oorlog tegen de Turken onderscheidde, een driftige, kleurrijke man, van wie bekend is dat hij een superieur een asbak naar het hoofd gooide. Ondanks deze misstap werd hij benoemd tot gouverneur van een vesting in Sint Petersburg. In dat fort groeit Nicolas op.
Hij wordt geboren in 1914, uit zijn vaders tweede huwelijk met Lubov Bérednikov, een artistieke, gefortuneerde vrouw. Nicolas is twee jaar oud als hij benoemd wordt tot page aan het keizerlijk hof.
De revolutie van 1917 dwingt de familie in ballingschap te gaan. Ze vluchten naar een vriendin van Nicolas’ moeder in Polen. Vader Vladimir sterft al snel daarna, op 68-jarige leeftijd. Moeder Lubov werkt als verpleegster, als docente, maar sterft eveneens, 47 jaar oud. Nicolas wordt, met zijn broer en zus, toevertrouwd aan een aristocratische familie van Russische origine in het Belgische Ukkel. Hij kan het goed met zijn pleegouders vinden. Pas later wordt de relatie moeilijker, als zijn pleegvader voor hem een carrière als ingenieur voor zich ziet (net als hijzelf) en Nicolas voor de beeldende kunst kiest.
Vreemdelingenlegioen
Hij schrijft zich in aan de Académie des Beaux-Arts in Brussel, reist naar Nederland om Rembrandt te zien, naar het zuiden van Frankrijk en Spanje voor Cézanne en Matisse. Tijdens een langer verblijf in Marokko ontmoet hij Jeannine Guillou, die net zo gepassioneerd schildert als hij, met wie hij naar Parijs teruggaat en een dochter krijgt, Anne.
De expositie in Parijs toont enkele schetsen uit die eerste periode: Marokkaanse muzikanten, gesluierde vrouwen, Noord-Afrikaanse landschappen in grove lijnen.
Bij het uitbreken van de oorlog neemt Nicolas, die statenloos is, dienst in het vreemdelingenlegioen. Bij zijn demobilisatie een paar maanden later, keert hij terug naar Nice. Hij ontmoet Picasso, Braque, de Nederlandse schilder César Domela, neemt kennis van de opkomst van de abstracte schilderkunst. Hij schildert als een bezetene, maar Jeannine is de enige die werk verkoopt. Dankzij haar kan het gezin (ternauwernood) overleven.
De eerste zaal van de expositie in het Musée d’Art Moderne ademt de armoede waarin het stel dan leeft. De overheersende kleur is zwart. Het zijn houtskooltekeningen, schetsen met potlood van vooral sombere vrouwenhoofden en donkere, explosieve composities in Oost-Indische inkt. Ze echoën de honger, kou, de woedeuitbarstingen van Nicolas, tekenen van wanhoop en depressie. In februari 1946 sterft Jeannine, uitgeput, aan de gevolgen van een abortus. Drie maanden later hertrouwt Nicolas met Françoise Chapouton.
Aardetinten
Vanaf dat moment keert het tij. De Staël krijgt opdrachten, kunsthandelaars werpen zich op, exposities volgen. Via een vriend krijgt hij de beschikking over een atelier van immense afmetingen, zeven meter hoog, vlakbij het Parc Montsouris. De garage eronder – veel kleiner – wordt ingericht als woonhuis; daar zullen Françoise en hun drie kinderen verblijven. De doeken worden groter, krijgen lucht en kleur. Uit die tijd dateert bijvoorbeeld ‘Eau-de-vie’, een schitterend, energiek schilderij in aardetinten, die met schildermes en borstel in meerdere lagen zijn opgebracht.
De tentoonstelling is chronologisch ingedeeld in elf delen, die steeds een periode in De Staëls ontwikkeling tonen. Nooit wilde hij blijven hangen in een stijl, steeds eiste hij van zichzelf vernieuwing én continuïteit. Zo groeien de tessera die hij rond 1950 gebruikte – de vierkante of langwerpige dikke streken die lijken op de steentjes van een mozaïek – een paar jaar later uit tot abstracte appels, in een nature morte, getiteld ‘Trois pommes en gris’.
Na een periode van ‘condensatie’, waarin de verflagen dikker worden en het doek volledig wordt opgevuld, glijdt hij in een tijd van ‘fragmentatie’, van abstractie naar figuratie. Zijn doeken breken ineens de wereld open, ze dragen titels als ‘La ville blanche’ (in vele tinten wit) of ‘Les toits’, in stralend fel rood.
Zijn intense vriendschap met de dichter René Char leidt tot een gezamenlijke publicatie. Een vitrine toont De Staëls krachtige houtdrukken bij pagina’s van Chars poëzie.
Vanaf 1952 schildert De Staël veel buiten zijn atelier, onrustig reist hij door heel Frankrijk, van de Midi naar Normandië, concentreert zich op landschappen en het licht dat in iedere regio zo verschillend is.
Een paar wanden tonen een groot aantal kleine doeken die De Staël maakte in Lavandou, fel gekleurde, snel geschetste strandtaferelen, waarbij de zee ‘zo blauw is dat hij rood wordt’ – materiaal dat later voor grote schilderijen zou dienen.
In maart 1952 gaat hij naar een voetbalwedstrijd in het Parc des Princes in Parijs, Zweden tegen Frankrijk. Het inspireert hem tot een explosie van kleur en energie, een immens doek dat een van de blikvangers van de tentoonstelling is.
Beroemd is ook zijn serie ‘Bouteilles dans l’atelier’ (1954), een collectie flessen in pasteltinten, je ziet er mensen in, nomaden onderweg in een leeg landschap.
Handomdraai
Landschap, nature morte en portret – het zijn de drie grote thema’s in De Staëls werk. In een video over zijn leven en werk vertelt zijn oudste dochter Anne, hoe de schets die de basis vormde voor het kleurrijke portret van haar, ‘Portrait d’Anne, Lagnes, 1953’ tot stand kwam: „Hij vroeg me op een krukje te gaan zitten, tekende een paar lijnen. Hij transformeerde alles in een handomdraai.”
Op aanraden van zijn vriend René Char installeert De Staël zich in datzelfde jaar in een oude zijdenrupsenkwekerij in Lagnes, dorp in de Luberon. Het zou zijn leven bepalen: het stralende licht van de Midi duikt op in zijn werk en hij ontmoet een jonge vrouw voor wie hij een verwoestende passie opvat. Het geeft zijn doeken uit die tijd lichte, felle kleuren vol energie. Met zijn gezin en zijn geliefde (getrouwd en moeder van twee kinderen) vertrekt hij voor een reis naar Sicilië.
Terug in de Provence zoekt hij de eenzaamheid en schildert hij als bezeten het ene doek na het andere, geïnspireerd op zijn indrukken van Agrigente en Syracuse: „Je schildert nooit wat je ziet of gelooft te zien, je schildert met duizend trillingen de klap die je kreeg.”
Zijn stijl culmineert in een minimalisme van kubussen, lijnen en driehoeken: gele, oranje en roze stranden onder een harde paarse hemel. Een knaloranje haven, witte zeilen, een zwart schip op een grijze zee. Alleen het wezenlijke, het licht, blijft over.
Zo toont deze magistrale expositie het parcours van Nicolas de Staël. Zijn passie voor de jonge vrouw uit het zuiden blijkt inderdaad verwoestend. Op 16 maart 1955 werpt hij zich van het dak van zijn atelier. De mythe is geboren.
Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0800-0113 of www.113.nl.