Dit is geen theaterrecensie, en toch gaat het niet zonder actrice Karina Holla. In haar voorstelling De dresser klemt zij de jurken tegen haar buik die ze bewaarde van haar eerdere shows. Het is een magisch moment. Kleren en leven versmelten, met de jurken draagt ze haar carrière in haar armen. Precies die magie kruipt door de tentoonstelling Echo. Gehuld in herinnering in het ModeMuseum in Antwerpen.
Na tentoonstellingen over ‘Mode en Crisis’ en ‘Mode en Psyche’, keert curator Elisa De Wyngaert nu de wisselwerking tussen kleding en verleden binnenstebuiten. Ze komt uit bij het mysterieuze verbond van mensen met de lappen die ze om zich heen trekken. Ze voert het ModeMuseum voorbij de mode in een enkele reis naar het besef van vergankelijkheid. Wat niet betekent dat dit een trieste tentoonstelling is, helemaal niet.
De eerste zaal is gehuld in fluwelen donker, op een kleine vitrine na. Daarin koestert helder licht het energieke, roze popje waarmee de rebelse kunstenares Louise Bourgeois (1911-2010) een hoogzwangere vrouw uitbeeldde. Het popje heeft geen draad aan haar lijfje en geen haar op haar hoofdje, ze is de moeder en tegelijk het kind. Naakt arriveer je op de wereld, klaar voor kleren, klaar voor het leven.
Een soepele rode tunnel met een flauwe bocht duwt de bezoeker door een geboortekanaal de expositie binnen. Weer is er Bourgeois, met een geluidskunstwerk. We horen haar het slaapdeuntje van Johannes Brahms zingen dat iedereen kent van de speeldoosjes boven vele wiegen. Bourgeois is een van de pijlers van Echo, bijvoorbeeld ook met haar installatie ‘Blue Days’ (1996) met een keuze uit haar jurken, zwevend aan hangertjes.
In de catalogus wordt haar claim uit 1963 geciteerd dat ze in geen twintig jaar kleren heeft weggedaan, want „het is mijn verleden, en hoe ellendig het ook was, ik wil het graag stevig in mijn armen kunnen houden”. Zie Karina Holla en haar omhelzing vol jurken. Zie ook alle kasten waarin zich kledingstukken verschuilen die het afdanken niet velen, zoals een bruidsjapon of die ene originele minirok. Ikzelf koester mijn moeders zwarte wollen blazer met het kraagje van nerts. Dragen zal ik hem nooit, kijken ernaar doe ik zelden. Maar weggooien is onmogelijk.
Liefdesrelatie met kleding
Naast Bourgeois schijnt de brille van de Ierse modeontwerpster Simone Rocha over de expositie. Geïnspireerd door Bourgeois creëerde ze jurken en jassen en verrukkelijke colliers met melktandjes. Ze verwijst naar iconische beelden uit het (haar?) verleden. Niet sentimenteel of nostalgisch, wel vol herinnerde meisjesheid, frivool en impulsief.
En dan pakt ook nog de choreografe Anne Teresa De Keersmaeker uit over haar liefdesrelatie met kleding. Hoogtepunt is de video Sola (2023), een slow-motionversie van haar eerste solo, die ze wijdde aan een witte jurk. Zij en de jurk dansen, deinen en deinzen terug, en je voelt: hier werd een herinnering aangemaakt.
Los van deze drie kunstenaars zoemen door de tentoonstelling ook historische kledingstukken, zoals de kousen met zorgvuldig gestopte teenstukken uit 1910, het zwangerschapscorset uit 1865 (een marteling met veters), het leger babyschoentjes die net als nu ook toen bewaard werden als herinnering aan voetjes zonder weet van eelt. Ze roepen de mensen op die er eens in zaten en fluisteren dat het verleden nog altijd bestaat.
En of dat nog niet genoeg is, slaat de tentoonstelling weer een andere richting uit, enigszins verwarrend maar wel met een grande finale, die zo dramatisch is dat hij het voorafgaande min of meer overvleugelt. Eigenlijk begint hier een nieuwe tentoonstelling, eentje die de kleding van een andere kant benadert. Niet als toegang tot het verleden, zoals bij Bourgeois, Rocha en De Keersmaeker maar als voorbode van verval.
Hier eert curator Elisa De Wyngaert het werk van de ateliers van het ModeMuseum, waar het gevecht met dat verval wordt aangegaan. Wat we zien, is aangrijpend en het doet pijn, met de kleren als deerniswekkende wezens. Tegelijk is het, naar romantische receptuur, angstaanjagend mooi.
In een doos rust een avondjapon uit 1910 van roze zijden voile, versierd met honderden kraaltjes. Deze pracht zal nooit meer verrijzen, zelfs niet op een pop. Ze is een ondode. Raak haar aan en ze scheurt, til haar op en de zwaartekracht maakt via het gewicht van de kraaltjes korte metten met haar. In het bijschrift heet ze ‘De schone slaapster’, maar dat is te optimistisch. Wakker wordt ze nooit meer, geen kus kan haar redden.
Hetzelfde lot treft de roodbruine blouse uit 1880, een zieltogende schoonheid van verzwaarde zijde die zelden uit de kluis komt. Een kwetsbare zombie vol gaten, en toch is haar grandeur nog aanwezig terwijl de bocht van haar mouwen nog altijd de armen van de draagster verraadt. De vodden die uit haar vielen zijn bewaard en apart geëxposeerd in een zakje. Dat maakt het drama compleet. Ook de beste restaurateur krijgt die niet meer terug gepuzzeld.
Er is geen redden aan. Je kunt conserveren wat je wilt, uiteindelijk verlies je het. Met rafels en scheuren verdwijnen zij die leefden in wat nu oplost in lorren. Kleren brengen geen redding, herinneringen zijn gedoemd te desintegreren. Niets blijft. Alles wordt stof, iedereen verdwijnt.
Terug naar De dresser, terug naar Karina Holla. Ze kijkt op en laat de bult jurken uit haar armen op de grond ploffen. Zo. Klaar voor nieuwe kleren, klaar voor de toekomst.