Bijna één op de twee zwarte mensen in de EU krijgt in het dagelijks leven te maken met racisme en discriminatie. Dat blijkt uit een woensdag gepubliceerd rapport van het Agency For Fundamental Rights (FRA) van de EU over afgelopen jaar. In sommige landen ligt dat aandeel nog hoger: in Duitsland en Frankrijk geldt het bijvoorbeeld voor ruim twee derde. Zwarte mensen krijgen onder andere te maken met intimidatie en geweld, en met uitsluiting op de arbeids- en woningmarkt. Het agentschap ondervroeg ruim 16.000 mensen in 15 EU-lidstaten.
FRA-directeur Michael O’Flaherty noemt het „schokkend” dat de situatie vorig jaar verslechterd is ten opzichte van vijf jaar eerder, toen de instantie een onderzoek publiceerde en nog ruim een derde van de respondenten aangaf op dagelijkse basis met racisme te maken te krijgen. De huidige maatregelen hebben onvoldoende effect om het „systemische racisme dat zo diep in onze samenlevingen zit ingebakken” en waartegen veel mensen ageren, een halt toe te roepen, concludeert O’Flaherty.
In 2020 voerde de EU ook een vijfjarig actieplan in tegen discriminatie. Dat is volgens het FRA „een positieve stap”, die wel staat of valt met de implementatie van maatregelen in de lidstaten. Het FRA doet zelf een aantal aanbevelingen om racisme tegen te gaan. Een ervan is het ondernemen van stappen om institutionele discriminatie bij de politie te voorkomen en uit te roeien. Ook roept de instantie EU-lidstaten op om antiracismebeleid te ontwikkelen op het gebied van onderwijs, werk, huisvesting en gezondheidszorg.
Lees ook ‘Als het om racisme gaat, zeggen mensen altijd meteen: ingewikkeld’
Coby Dijksma (88) moest het bloemenkransje van haar voordeur halen, Nico Renes (76) mag zijn elektrische rolstoel niet meer op de gang parkeren en Niny Bolhuis (90) is opgelucht dat het grote, gele vlinderschilderij naast haar deur wordt gedoogd.
Striktere brandveiligheidsregels verplichten woningcorporaties tot het opschonen van gangen en gemeenschappelijke ruimtes in hun appartementencomplexen en flatgebouwen. Scootmobielen en fietsen in gangen zijn verboden, aldus het ‘besluit bouwwerken leefomgeving’ dat in juli 2024 van kracht ging. Ook geen houten tafels, stoelen en kasten. Deurmatten? Schilderijen? Niet groter dan een halve vierkante meter.
De regels zijn een verlaat gevolg van de fatale Arnhemse flatbrand van begin 2020 toen twee tienerjongetjes speelden met vuurwerk in de entreehal. Een afgedankt bankstel vatte vlam en de brand leidde tot de dood van een vader (39) en zoon (4) die net in de lift waren gestapt. De Onderzoeksraad voor de Veiligheid riep corporaties, gemeenten en brandweer op hun verantwoordelijkheid te nemen. De brandveiligheidsregels van vorig jaar verduidelijkten wat eerder slechts algemeen omschreven stond: houd de vluchtroutes vrij.
De woningcorporaties van Nederland zijn er sindsdien druk mee bezig want ze bezitten opgeteld duizenden appartementencomplexen en flatgebouwen en overal lopen ze de gangen na al dan niet vergezeld door de brandweer. Ze sturen brieven naar bewoners, plakken waarschuwingsstickers met ultimatums op rondslingerende planten en scootmobielen en desnoods halen ze die spullen weg en slaan ze die elders op, toegelicht in een nieuwe brief.
In Emtinckhof staan scootmobielen, elektrische fietsen en elektrische rolstoelen in een brandwerende stalling, op elke etage één. Foto Ruchana van der Tas
Lege gangen op alle verdiepingen
Vooral in appartementencomplexen voor senioren zijn corporaties druk, want daar zoeken bewoners elkaar vaker op in de gangen, planten ze vaker een gezellig zitje bij de deur om te wachten op de regiotaxi en stallen ze hun scootmobiel op de gang naast hun deur zodat ze, hop, zo kunnen wegrijden.
In Emtinckhof, een Loosdrechts appartementencomplex voor 65-plussers, bezit van corporatie Woonzorg Nederland, zijn de gevolgen zichtbaar. Lege gangen op allevier de verdiepingen. Op de ruimbemeten overloop van hogere etages staan geen tafels en stoelen meer: de wekelijkse knutselochtend is verhuisd naar een ander vertrek, vertelt adviseur brandveiligheid van de corporatie Edzard Akkerman (53). Naast de deuren van bewoners hangt hier en daar een gedoogd schilderij-op-canvas en op de richeltjes van hun ramen staan poppetjes en mini-plantjes waar Akkerman niet nerveus van wordt.
Ook over een kleine bloempot kun je struikelen als je op de tast je weg moet banen door een gang vol rook
Eenzelfde versobering voert Woonzorg Nederland door in al haar zeshonderd seniorencomplexen, vertelt hij, en dat leidt geregeld tot klagende bewoners. „Het lijkt wel een ziekenhuis hier”, „net een gevangenis”, „we zitten toch niet in Oost-Duitsland?” Akkerman snapt die mensen maar ja: het móét. „Gangen zijn vluchtroutes en die moeten vrij zijn van spullen. Ook over een kleine bloempot kun je struikelen als je op de tast je weg moet banen door een gang vol rook.”
Nog altijd signaleert de brandweer gevaarlijke situaties in appartementencomplexen, zegt Herma Nijkamp, woordvoerder van Brandweer Nederland. Stoelen en prullenbakken blokkeren brandwerende deuren die daardoor niet kunnen sluiten in geval van brand: rook en vuur verspreiden zich verder. En nog altijd stuit de brandweer op scootmobielen en „overmatige versiering” in de gangen.
Woningcorporaties vinden brandveiligheid óók essentieel en toch noemen ze hun opdracht „lastig”, een „zoektocht” en zelfs een „worsteling” want tsja, prettig oud worden draait om méér dan veiligheid alleen. „We zeggen altijd: u woont niet zomaar in een huis, het is ook uw thúís”, zegt woordvoerder Annet Postma van woningcorporatie de Alliantie. „En tegelijk moeten we nu optreden júíst als bewoners er samen iets gezelligs van hebben gemaakt.” Corporatie Habion spreekt van een „botsing van de leefwereld met de systeemwereld. Gemeenschapsvorming is óók een groot goed.” Woonzorg Nederland heeft een budget voor het opfleuren van versoberde wooncomplexen, maar dan wél op een risicoloze manier. ‘Brandveilige gezelligheid’ heet dat, een term die meer corporaties bezigen. Want op de regiotaxi wachten in de entreehal naast de schuifdeuren kan ook op een kek zitbankje van metaal. )
Accu’s van scootmobielen zijn brandgevaarlijk. Ze mogen niet meer in de gang blijven staan. Foto Ruchana van der Tas
Hoofdpijndossier
Hoofdpijndossier blijven de scootmobielen en elektrische rolstoelen en fietsen. Nederland telt volgens de brandweer ruim driehonderdduizend scootmobielen en dat worden er door de vergrijzing alleen maar meer. Ze zijn niet alleen een sta-in-de-weg maar vormen bovendien, door hun accu’s, zélf een brandrisico. „Een brand in een scootmobiel kan een vluchtroute binnen enkele minuten onbruikbaar maken”, zegt Nijkamp van Brandweer Nederland. Ze zijn bovendien opgetrokken uit schuimrubber en kunststoffen die bij brand leiden tot giftige rook.
Hier in Emtinckhof heeft Woonzorg Nederland het risico kunnen indammen: op elke verdieping is er een afsluitbare, brandwerende stalling voor elektrische voertuigen. Maar lang niet alle wooncomplexen hebben daar de ruimte voor, zodat corporaties soms een stalling neerzetten buiten het pand Sommige bewoners zetten de scootmobiel dan toch maar in hun eigen appartement, hoe riskant ook.
Nico Renes (76) is slecht ter been sinds hij 26 jaar geleden werd aangereden. Hij moet nu zijn elektrische rolstoel uit de stalling halen. Foto Ruchana van der Tas
Maar zelfs in het geval van een inpandige, nabije stalling zijn de problemen de wereld niet uit. Nico Renes, bewoner van Emtinckhof sinds veertien jaar, beweegt zich voort per elektrische rolstoel. Zijn benen raakten verbrijzeld toen een auto hem 26 jaar geleden aanreed. De rolstoel zette hij altijd op de gang pal naast zijn voordeur. Binnen in zijn woning heeft hij er geen plek voor, „daar staat mijn gewone rolstoel al”. De elektrische zet hij in de stalling. Die ligt op slechts twaalf meter van zijn voordeur maar bij verbrijzelde benen telt elke meter. In zijn appartement gaat hij eerst zitten in zijn gewone rolstoel, dan wielt hij naar de stalling en stapt hij over. „Maar dat kost ook behoorlijk wat benenwerk”, zegt hij. „Op slechte dagen blijf ik thuis.”
„Als je een tribuut wil bouwen voor de mijnwerkers dan moet het niet voor een kwartje,” vertelt Huub Stapel op de repetitiedag van Het Geluk van Limburg in Kerkrade. Op het podium is links de woonkamer van mijnwerkersfamilie Vincken, en zijn rechts de mijnen. In het midden staat de cast dansend en zingend met aan weerszijden twee cameralieden die hun danspasjes volgen. Hele scènes worden à la minute in elkaar te gefabriceerd en geprojecteerd op het scherm dat achter hen hangt. „Het is een heel technisch verhaal,” zegt Pieter Kuijpers, één van de regisseurs van het spektakelstuk.
Het Geluk van Limburg, naar het boek van schrijver en journalist Marcia Luyten en met een theatertekst van schrijver Frans Pollux, vertelt het verhaal van de opkomst en de ondergang van de Limburgse mijnbouw in de periode 1900-1970. Tegelijk volg je de mijnwerkersfamilie Vincken waar grootvader Huub Vincken (Huub Stapel) na het sluiten van de mijnen terug kijkt op zijn leven. Huub start als jongeman met zijn vriend Emil in de mijnen als koempel [mijnwerker]. Hij trouwt met Barbara (Magtel de Laat) en samen krijgen ze een kind. In de raamvertelling vertelt Huub over zijn leven aan zijn tienerkleinzoon Sjefke.
„De ontwikkeling van de industrie loopt parallel aan de fases in een mensenleven”, vertelt Servé Hermans, die samen met Kuijpers het stuk regisseert. „Je ziet Barbara en Huub een eerste huisje kopen, een kind krijgen, ruzie krijgen, scheiden. Je ziet iemand met een bak bami aan de keukentafel in zijn eentje wegvegeteren en dan sluit ook nog de mijn waarin hij gewerkt heeft. Dat vind ik ongelofelijk ontroerend.”
Stapel, Kuijpers en Hermans groeiden op in Limburg. Ze kennen de verhalen van de mijnbouw goed, ook al heeft niemand van hen direct met de mijnbouw te maken gehad. Zo groeide Stapel op in Tegelen, waar geen mijnbouw was, maar hij herinnert zich de bussen die in alle vroegte langs Tegelen reden om mijnwerkers op te pikken. „De mijnen waren nooit ver weg,” vertelt hij. Ook Hermans, opgegroeid in Maastricht, voelt een diepe band met de provincie. Hij maakte al eerder theater over Limburg zoals Dagboek van een Herdershond (2022) en Het was Zondag in het Zuiden (2023-2024) over de watersnoodsramp in 1993 met Toneelgroep Maastricht. Het Geluk van Limburg is een co-productie met dat gezelschap.
Huub Stapel in ‘Het Geluk van Limburg’ Foto: Annemieke van der Togt
Volgens Hermans zijn de mijnen ‘identiteitsbepalend’ voor Limburg. „De mijnen zitten heel diep. Bij de reünieconcerten van Carboon, die liederen maakten over het koempelschap, heb ik nog nooit zo veel mensen zien huilen.” Mijnbouw ging verder dan alleen werkverschaffing: de mijnbazen en de katholieke kerk bemoeiden zich met het publieke leven. Hermans: „Als boer had je nooit vrij, maar als mijnwerker heb je een sjichts [ploegendienst]. Dan heb je vrije tijd en dat was een gevaar voor de samenleving. Want wat gingen die mannen doen als ze klaar waren? Te veel naar het café, achter de vrouwen aan. Je zag hier dat de staatsmijnen zich met elk aspect van het leven gingen bemoeien. Duivensportvereniniginen oprichten, fanfares, gezellehuizen voor gastarbeiders, Zo werd het leven planmatig ingericht.”
Werken in de mijnen was uiterst gevaarlijk, maar nadat de mijnen gesloten waren, bleef de romantiek van het mijnwerk hangen bij oudmijnwerkers, vertelt Kuijpers die uit Tegelen komt. „Je deelt de angst. Er is enorme herrie, het is vochtig, donker, er zijn muizen. Alles wat je erover leest is dat het verschrikkelijk werk was, maar ook dat er een enorm gevoel van kameraadschap was.”
Scène uit ‘Het Geluk van Limburg’ Foto: Annemieke van der Togt
Hermans en Kuijpers willen hoe het was in de mijnen overbrengen door film en theater te combineren. Kuijpers, bekend regisseur en producent van onder andere Nemesis (2024) en Van God Los (2003), denkt dat film iets kan toevoegen. „Onder de grond willen we dat je de benauwdheid van de mijnen voelt. We halen echt alles uit de kast.”
Het is geen typische musical maar eerder muziektheater, vertelt Hermans. Bij het grote dansnummer ‘Alles wordt beter!’ komen de musical elementen samen. Buddy Vedder in de rol van mijnbaas Van Zuylen danst samen met het ensemble energiek, terwijl de familie Vincken op de achtergrond erbij staat. Stapel veinst de pasjes nog niet helemaal te kennen en levert een eigen variatie op de strakke choreografie van Martin Michel. „Hij doet het er om hoor,” zegt Hermans tegen zijn collega’s.
Naast dansen zal Stapel ook zingen in het stuk. „Ik heb een vader gehad die ons meerstemmig leerde zingen, zodat we als familie samen konden zingen. Ik kon eerder zingen dan acteren, maar ik heb het zingen nu een beetje overgelaten aan de rest. En als ik zing, dan met die moeilijke ademhaling”, vertelt Stapel. Net als vele andere koempels heeft Stapels personage Huub longproblemen waardoor zingen moeilijk gaat.
Limburg is belangrijk voor Stapels carrière: „De eerste tien jaar van mijn carrière vertaalde ik alles in het Limburgs voordat ik wist hoe ik het moest zeggen. Nu is de cirkel rond. Dit is alsof je een oude jas aantrekt.” Eerder speelde hij in Twente mee in Hanna van Hendrik, over een boerenfamilie in Twente. „Dat het kleine familieverhaal zo universeel was dat het hele land kwam kijken… Dat bewijst gewoon dat mensen echt komen kijken als het reguliere theater naar de mensen toekomt. Ook thematisch.”
Het stuk is doordrenkt met Limburg, toch moet iedereen erheen kunnen, zegt Hermans. Daarom wordt het stuk niet in het Limburgs opgevoerd. Dat weerhoudt Stapel er niet van om levensadvies te geven in het Limburgs: „Vergaet noëit waose vanaaf kumps [Vergeet nooit waar je vandaan komt]”.
De autoradio van het busje van Jean-Paul, eigenaar van een B&B in het Spaanse Jijona, speelt ‘I Believe in Miracles’ van Mark Capanni. „Geloven jullie erin dat je tekens kan krijgen van boven?”, vraagt Yvonne aan Jean-Paul, die op Jack van Gelder lijkt, en aan Renate, die zo lekker romig en boterig Rotterdams spreekt. „Nou, nee”, zegt Jean-Paul enthousiast, terwijl de auto door het gortdroge Spaanse landschap zoeft. Renate kan op de achterbank haar brede grijns nauwelijks verbergen.
„M’n vader is in oktober overleden”, zegt Yvonne ineens.
„Oh gecondoleerd, dat is minder.”
De muziek verandert in een emotioneel pianodeuntje. „In drie maanden tijd was het over, zeg maar, en heb ik hem verzorgd. Maar sindsdien krijg ik steeds kleine dingen op m’n pad. En heel toevallig net, in de patio, precies voor me, lag weer een veertje.”
„Hoe is het mogelijk?”, reageert Jean-Paul verbaasd.
„Nu krijg ik, elke keer waar ik ga, ligt er een veertje voor me.”
„Dat meen je niet.”
„Ja, maar niet ergens links of rechts, maar eentje recht voor m’n voeten.”
„En wat wil dat zeggen dan?”
„Ik heb het opgezocht: dat je op jezelf mag vertrouwen en dat je goed bezig bent.”
„Oké, nou dan heb ik weer wat geleerd.”
„Vind je dat niet bijzonder?”
„Ja ik vind het bijzonder ja, ik had het nog nooit gehoord”, zegt Jean-Paul terwijl hij heel even de macht over het stuur verliest en bijna frontaal op een vrachtwagen knalt. De geschrokken hand van Renate op zijn schouder spreekt boekdelen. Dat ging maar net goed.
In haar boek De Menselijke Conditie uit 1958 onderscheidt Hannah Arendt drie categorieën van menselijke activiteit: arbeid, werk en handelen. We verrichten arbeid om te overleven: ademen, voortplanten, consumeren, geld verdienen, et cetera. Werk is een stapje ‘hoger’ op de activiteitenladder, en gaat om de productie van dingen, van cultuur, van technologie. Door te werken schept de mens een wereld, we maken er iets van. Handelen, de hoogste vorm, draait om de interactie met anderen, om taal, om verhalen, om gemeenschap. In het handelen gaat het om initiatief nemen, om aan de wereld te laten zien dat je er bent.
Zorgen
Volgens critici zou Arendt echter te weinig nadruk leggen op de menselijke activiteit van zorgen. Bij Omroep MAX niet, daar was de indringende documentaire Goeie Mensen te zien (NPO 2), over de bejaarde Sjaak en Clara Sies, oprichters van de Voedselbank. Inmiddels zijn de twee 83 en 72, maar ze kunnen niet stoppen met het zorgen voor anderen, voor de ‘minima’ van Rotterdam-Zuid. Empathie lijkt voor deze twee de gewoonste zaak van de wereld. Toch zien ze ook dat dat niet geldt voor iedereen: „Voor iemand die geen armoede kent, is het heel moeilijk inschatten hoe iemand het ervaart die wel arm is”, aldus Sjaak, zelf ervaringsdeskundige. Helaas heeft hij hartproblemen en een hernia, dus moet hij het nu wel rustiger aan doen. „Soms is het goed om naar je vrouw te luisteren.”
De kracht van B&B Vol Liefde (RTL) is dat het programma zich richt op alle drie de categorieën van activiteit. Er moet arbeid verricht worden: schoonmaken, koken, klusjes, boodschappen. Er moet ook gewerkt worden, het is de eigenaren immers te doen om het scheppen van hun eigen, kleine wereldje, de B&B. Maar waarom er zoveel mensen naar het programma kijken, is omdat er veel intenser gehandeld moet worden dan in het echte leven. Constant moeten al die mensen iets met elkaar, ze moeten zich tot elkaar verhouden, concurreren én het gezellig hebben samen. Dat gaat natuurlijk de hele tijd gruwelijk mis. Maar dat is wel, in close-up, wat het betekent om mens te zijn. En dat is boven alles een gedeelde ervaring.
„Waar is je vader aan overleden?”, vraagt Jean-Paul in de auto in Spanje.
„K.”, zegt Yvonne.
„Ach verschrikkelijk. Die van mij ook.”
Het is even stil. Dan fluistert Renate vanaf de achterbank. „Die van mij ook.”