Ach, had Susan Sontag (1933-2004) nog maar in deze tijd geleefd. Dan zou ze weten dat, dankzij het huidige genderdebat, tegenwoordig niemand meer naadloos hoeft te passen in het culturele hokje ‘man’ of ‘vrouw’.
Het maakt het lezen van Over Vrouwen (On Women), een bundeling losse artikelen van Sontag uit de jaren zeventig, in eerste instantie dan ook tot een wat teleurstellende aangelegenheid.
Op de achterflap van de Nederlandse versie van het boek staat: ‘Hoewel de meeste stukken rond 1970 zijn geschreven zijn ze beangstigend actueel.’
Maar juist over die actualiteit valt nog wel wat op te merken. Het eerste essay, getiteld ‘De dubbele moraal van het ouder worden’, is een van de meest gedateerde, minst prikkelende stukken die ik ooit van Sontag heb gelezen.
Waar de Amerikaanse schrijfster en filosofe gewoonlijk uitblinkt in scherpzinnigheid – denk aan haar vroege essaybundel Against Interpretation (1966), On Photography (1977) of het latere Regarding the Pain of Others (2003), vervalt Sontag hier, met name als ze het heeft over de verschillen tussen de seksen, vaak in clichés.
Lees ook
Susan Sontag: Regarding the Pain of Others
Zo merkt ze terecht op dat er sprake is van een dubbele moraal als het gaat om ouder worden waarbij de vrouw extra streng worden beoordeeld. Maar het gaat wel een beetje ver om te stellen dat het gezicht van een vrouw ‘een doek is waarop ze een verbeterd, gecorrigeerd portret van zichzelf schildert’ (terwijl een man slechts ‘zijn gezicht moet schoonhouden’) of dat vrouwen die trainen oefeningen vermijden die de spieren ontwikkelen (‘vooral die van de bovenarmen’).
Ook opmerkingen als ‘de ideale status voor vrouwen heet volgzaamheid, oftewel niet volledig volwassen zijn’ en dat banen die deze maatschappij geschikt acht voor vrouwen bestaan uit behulpzame, ‘kalme’ activiteiten ‘die niet concurreren met wat mannen doen’ klinkt wel als een uiterst verouderde maatschappijkritiek. Je ziet een gefrustreerde Sontag al zitten, gekleed in mantelpak met bullet-beha, gekluisterd achter een typemachine bij het fictieve reclamebureau Sterling Cooper in de serie Mad Men.
Vreemd, want terwijl ze deze essays schreef was de tweede feministische golf al in volle gang, zo was The Feminine Mystique van Betty Friedan al verschenen in 1963 en nam Germain Greer het in The Female Eunuch (1970) zelfs al op voor de emancipatie van de man.
Je kunt je dus afvragen waarom je dit oude werk van Sontag nog moet lezen, zeker nu essaybundels als The Right to Seks (2021) – waarin politiek filosoof Amia Srinivasan netelige onderwerpen als #MeToo, rassenongelijkheid in seksuele verhoudingen en pornografie behandelt – veel meer van deze tijd zijn.
Erotiserende kracht van fascisme
Dus waarom dan toch Sontag lezen? Omdat haar latere stukken in deze bundel wél uitdagend zijn en ze, met haar analytische fileermesje, soms wél de spijker op de kop weet te slaan. Zo stelt ze in haar essay ‘Fascinerend fascisme’ (1974) de denazificatie van de Duitse cineaste Leni Riefenstahl – en haar rehabilitatie als ‘ontembare priesteres van het schone’ – aan de kaak en prikkelt ze met stellingen over ‘de natuurlijke band tussen sadomasochisme en fascisme’ en de ‘erotiserende kracht van fascistische uniformen’.
Daarnaast wijst ze in het latere geschreven essay ‘Schoonheid: wat zal de volgende verandering zijn?’ (1975) op de verschuiving van het schoonheidsideaal naar een meer algemene, androgyne vorm (denk David Bowie). Die verschuiving zou de schoonheidsmythe minder reactionair moeten maken, maar, zo schrijft ze, het mannelijk narcisme heeft nog altijd een andere moraal, en andere gevolgen dan vrouwelijk narcisme. ‘De maatschappij ziet de zorg voor het uiterlijk niet als een plicht voor mannen. Het is altijd op zijn minst een keuze – niet (zoals voor vrouwen) een verplichting die wordt beschouwd als onderdeel van de seksuele identiteit.’
Hand in eigen boezem
Bovendien steekt ze ook de hand in eigen boezem wanneer ze in ‘De derde wereld van de vrouw’ (1973) beschrijft hoe ze zichzelf als intellectuele vrouw bevoorrecht voelt. De positie van ‘bevrijde vrouw’ in een liberale maatschappij, waar de overgrote meerderheid van de vrouwen niet bevrijd is, kan beschamend gemakkelijk zijn. ‘Het zal voor zo’n vrouw niet zo moeilijk lijken om een onafhankelijk leven te leiden: ze kan zelfs professionele voordelen halen uit haar vrouw-zijn, zoals een grotere zichtbaarheid. Haar geluk is als het geluk van een paar zwarten in een liberale, maar nog steeds racistische maatschappij. Elke liberale groepering (of het nu in de politiek, het bedrijfsleven of de kunst is) heeft haar excuusvrouw nodig’. Een boude uitspraak die tevens aantoont dat een begrip als intersectionaliteit haar nog niet had bereikt.
Dit soort succesvolle vrouwen, zo betoogt ze verder, kunnen misogyne trekjes hebben (verkondigen hoe dom, oppervlakkig of vermoeiend ze andere vrouwen kunnen vinden) en neerkijken op vrouwen die het niet zo ver hebben geschopt. ‘De implicatie van hun gedrag is dat alle vrouwen zouden kunnen doen wat zij hebben gedaan, als ze hun best maar deden; dat de barrières die mannen opwerpen gammel zijn; dat het vooral de vrouwen zelf zijn die zichzelf tegenhouden.’
Juist tegen het gevaar van zo’n meritocratische benadering van de eigen sekse wil Sontag zich wapenen. Ze wijst erop dat – zoals ook Bregje Hofstede benadrukt in de inleiding van deze bundel – de ‘bevrijde’ vrouw inderdaad de verantwoordelijkheid heeft om een zo vol, vrij en fantasierijk leven te leiden, maar dat haar tweede verantwoordelijkheid is om solidair te zijn met andere vrouwen. ‘De prijs voor haar goede relaties met mannen mag niet het verraad van haar zusters zijn’.
Het zijn dat soort uitspraken die Sontag tot Sontag maken – de vrouw die zich bewust niet verschool achter een opgepoetst gezicht maar tegelijkertijd de vrouwenzaak niet in de steek wilde laten.
Lees ook
Connie Palmen roemt haar literaire helden in samenraapsel van essays