Een wandelende atoombom met 1.000 procent talent. Zo omschrijft wijlen Erwin Olaf collega-fotograaf Paul Blanca. Dat doet Olaf in het begin van Paul Blanca, deze film redt je leven, een bijna anderhalf uur durende documentaire over de twee jaar geleden op 62-jarige leeftijd overleden portretfotograaf. Regisseur Ramón Gieling laat achttien vrienden en geliefden over Blanca vertellen, getuigenissen die hij afwisselt met tientallen door Blanca gemaakte foto’s, archiefbeelden en gesprekken met de fotograaf in de laatste maanden van zijn leven.
Een wandelende atoombom is een rake karakterisering van de als Paul Vlaswinkel geboren Blanca. Gieling vertelt Blanca’s leven vol drank, drugs en crimineel gescharrel ook als de kroniek van een aangekondigde dood.
Met een gestolen camera maakte Blanca in de jaren tachtig zijn eerste foto’s. Compromis-loze zelfportretten in zwart-wit, die sterk waren beïnvloed door het werk van de Amerikaanse fotograaf Robert Mapplethorpe. Blanca portretteerde zichzelf als Sint Sebastiaan, met een grote pijl door een wang, en als Christus met zijn rechterhand vastgenageld op een houten balk. Hij stak een levende rat of een handvol palingen in zijn wijd opengesperde mond, en met een scheermes liet hij een bloeddruppels huilende Mickey Mouse in zijn rug kerven. Ook is er de foto waarop hij copuleert met een levende kip.
Zijn roem doofde halverwege de jaren negentig. Toen schilder Rob Scholte hem aanwees als de mogelijke dader van de bomaanslag waarbij hij zijn benen had verloren, keerde bijna iedereen Blanca de rug toe. Daarna deden vooral nog deerniswekkende berichten over hem de ronde. Representatief is de wijze waarop filmproductiebedrijf Doxy ruim twee jaar geleden een kortere versie van Paul Blanca, deze film redt je leven aankondigde: „Het ziet ernaar uit dat fotograaf Paul Blanca niet lang meer te leven heeft. In een mogelijk vergeefse poging om een verglijdend leven te behoeden voor een roemloze ondergang, filmen we Paul Blanca op wat misschien zijn laatste tocht is.”
Anders dan de titel suggereert is deze documentaire geen monument voor Blanca’s artistieke nalatenschap. Dat had het kunnen worden als Gieling, bekend van de ‘Cruyff in Barcelona’-documentaire En un momento dado, zich had geconcentreerd op Blanca’s kunstenaarschap, in plaats van op zijn lichamelijke aftakeling.
De toon wordt al gezet door het motto aan het begin van de documentaire: „Een film hoe moeilijk het is te leven.” Direct daarna verschijnt een dodelijk vermoeide Blanca in beeld, die op de achterbank van een auto door Amsterdam rijdt. NRC had kort daarvoor bericht over een stichting die de verslaafde fotograaf van de ondergang moest redden. Gieling vraagt daarom aan hem: „Moet jij gered worden?”
Onzin, antwoordt Blanca, het gaat juist heel goed met hem.
De laatste opnamen van Blanca zijn soms onkies. Gieling kiest ervoor het verval duidelijk in beeld te brengen. Zonder reden vraagt hij Blanca zijn shirt uit te doen zodat hij hem half naakt kan interviewen. Hij toont een telefoongesprek waarin Blanca (aan zijn huisarts?) uitlegt dat hij geen eten meer kan binnenhouden. En als Blanca het vraaggesprek moet stoppen omdat hij onwel wordt, laat Gieling zijn gekots horen.
Ergerlijk zijn de terugkerende scènes waarin vrienden naspelen hoe zij soms tevergeefs bij Blanca thuis aanbelden. Wat moeten we met de wetenschap dat hij afspraken niet altijd nakwam? Dat Gieling alle sprekers uitgebreid met gesloten ogen in beeld brengt roept vooral vraagtekens op.
Belangrijkste tekortkoming is dat op de kernvraag – waarom deed de kunstenaar zichzelf zoveel pijn – geen bevredigend antwoord komt. Blanca was geen masochist maar een performer, zegt Hans van Manen, de choreograaf én fotograaf die Blanca kennis liet maken met het werk van Mapplethorpe.
Van Manen trapt nog een open deur in als hij zegt: „Erotiek was uitermate belangrijk voor hem.”
Gewezen wordt ook op de vader van Blanca, die hem en zijn moeder in de steek liet toen hij pas vijf jaar oud was. En diverse keren gaat het over de impact van de beschuldiging van Rob Scholte. Maar bij die nauwelijks uitgewerkte verklaringen voor het zelfdestructieve gedrag van Blanca blijft het. In plaats van een hommage aan een bijzonder fotograaf is Paul Blanca, deze film redt je leven vooral een wat larmoyant junkieportret.
James Gunn kan zich wel iets voorstellen bij mijn constatering dat zijn nieuwe Superman, David Corenswet, een Tom Hanks-vibe heeft. Maar hij steigert als ik hem ‘goofy’ (mal) noem. „Ik ontken dat Superman mal is. We verdiepen ons serieus in zijn persoonlijkheid. Wel is de film grappig, bevat hij humor.”
Voor regisseur James Gunn (58), die we via Zoom vragen mogen stellen over Superman, staat veel op het spel. De zomerblockbuster, die hij zelf schreef en regisseerde, moet de toon zetten voor een nieuwe lichting superheldenfilms van stripboekenbedrijf DC Studios, waarvan hij sinds kort mede-directeur is.
Gunn begon zijn loopbaan bij de campy horrorstudio Troma, maakte daarna voor studio Marvel een drietal speelse hitfilms rond het galactische superheldenteam Guardians of the Galaxy en werd in 2018 tijdelijk door moederbedrijf Disney gecanceld nadat oude, grappig bedoelde tweets over de Holocaust en pedofilie opdoken. Toen Disney hem weer in genade aannam – de cast van Guardians of the Galaxy wilde zonder hem geen derde film maken – was James Gunn al half overgestapt naar Marvels rivaal DC, thuishaven van Superman, Batman en Wonder Woman.
Regisseur James Gunn veronderstelt Supermans ‘origin story’ als bekend en valt met de deur in huis, met een Superman die bloedend neerstort.
Wagneriaans
Nu probeert hij dus Superman nieuw leven in te blazen. Maar is het wel zo’n geschikt moment? Het bioscooppubliek lijkt klaar met superhelden, alleen films die ze op de hak nemen scoren nog. Gunn gaat dan ook wijselijk voor humor, heel anders dan zijn voorganger Zack Snyder, onder wie DC in statig Wagneriaans gebral verviel. Snyders Superman (Henry Cavill) was in Man of Steel (2012) een onbegrepen emo die in een vervolgfilm stierf na een broederstrijd met zuurpruim Batman om weer een film later messiaans uit zijn graf te herrijzen. Met die van Christopher Nolan afgekeken gravitas hoopte DC zich te onderscheiden van de luchtige aanpak van rivaal Marvel.
Die eenzame Superman was wel erg ver verwijderd van de zonnige alien Kar-El van planeet Krypton die als baby in Smallville, Kansas landt en op een boerderij tot een solide Amerikaan wordt opgevoed die als reporter Clark Kent zijn superkrachten inzet om levens te redden. De Superman van de stripboekjes is sinds 1938 al goedhartig, optimistisch en ongecompliceerd, en zo speelde acteur Christopher Reeve hem vanaf 1976 ook in een viertal iconische superheldenfilms.
Bij James Gunn hervindt Superman zijn onschuld. „In David Corenswet zocht en vond ik een acteur met veel komisch talent”, zegt hij. „Hij kan snelle dialogen leveren in de trant van David Mamet, Aaron Sorkin of oude films als His Girl Friday waaraan ik een voorbeeld nam. Met Christopher Reeve’s Superman deelt mijn versie een zekere speelsheid. Hij zit goed in zijn vel en vindt het heerlijk om een kitten uit de boom te redden en aan een klein meisje terug te geven.
„Het grote verschil met Reeve zit ’m volgens mij in Lois Lane [de liefde van Superman, red]. Zij is nu veel agressiever… of nee, laat ik zeggen: assertiever. Lois jaagt enorm vasthoudend op de waarheid en brengt Superman daarmee vaak in de verdediging. Reeve was dat nooit omdat zijn Lois Lane meer ingetogen was.”
Zo drijft ze Superman in de hoek als ze hem in een ‘proefinterview’ ondervraagt over zijn waarden en drijfveren. Superman staat dan met zijn mond vol tanden: hij is aandoenlijk naïef, bepaald geen denker. Gunn: „Wij willen allemaal wel Superman zijn: vliegen, wolkenkrabbers optillen en laserstralen uit onze ogen schieten. Maar hij wil niets liever zijn dan een mens die liefheeft en geliefd is. Superman wil erbij horen.”
James Gunn gebruikt in zijn verfilming veel humor.
Krypton
Gunn veronderstelt Supermans ‘origin story’ als bekend en valt met de deur in huis, met een Superman die bloedend neerstort. Dat beeld van een bloedende Superman triggerde hem, zegt Gunn. „Dat is vrij uniek, je beseft dan dat er echt iets op het spel staat.” Het lost ook een oud probleem van Superman deels op: zijn oppermacht en onkwetsbaarheid ondergraven de spanning. Daar helpt ook zijn vaste achilleshiel bij, het groene goedje kryptoniet dat ook Gunn op zeker moment tevoorschijn tovert.
Waarom zo’n abrupt begin, middenin het verhaal? Gunn: „Ik kan u een bullshitverhaal geven, maar ik test voor het schrijven allerlei concepten uit om het zwaartepunt van het script te vinden. Dit voelde als een geweldige kickstart, al bleek het best een worsteling te zijn tijdens de montage.”
Gunn negeert Supermans oorsprongsverhaal niet om origineel te doen, benadrukt hij. „De strips die ik als jongen las, gingen niet over zijn jeugd in Kansas maar over een universum bevolkt door bevriende superhelden en superschurken, door robots, reuzenmonsters, vliegende honden, heksen en wetenschap die eigenlijk ook hekserij is. Die wereld wilde ik tot leven wekken. En dat Superman tussen de explosies en actie door een kritische blik op zichzelf werpt.”
Gunn ontkent dat hij met zijn wat cartooneske Superman de notie van een ‘gedeeld cinematisch universum’ ten grave draagt. Ofwel: de oude succesformule van rivaal Marvel waarin speelfilms in een herkenbare huisstijl elkaar opvolgen als episodes van een tv-serie. DC’s nieuwe superheldenfilms spelen zich af in verschillende werelden: de Gotham-noir van de grimmige Batman (Robert Pattinson) laat zich lastig mengen met Supermans vrolijke circuswereld. Gunn: „DC Studios kent inderdaad geen huisstijl en produceert niet één soort film. We maken na Superman straks Peacemaker, met heel harde humor in een realistische setting. En Supergirl, een galactische fantasie, en ook Clayface, een 17-plus-horrorfilm. Ze zijn met elkaar verbonden als stripboeken van DC Comic, waar tekenaars en schrijvers hun eigen stijl in kwijt kunnen. En elk verhaal is weer anders.”
In het scherp geobserveerde en hartverwarmde bourgeoisdrama L’Attachement van de Franse regisseur Carine Tardieu smeedt verlies nieuwe sociale banden. Wat ingewikkeld is: soms hecht je jezelf te snel aan een ander, soms om heel andere redenen dan je denkt.
Plaats van handeling is Parijs, waar vader Alex zijn vroegwijze zoontje Elliot stalt bij Sandra, de overbuurvrouw in zijn portiek. Een noodgeval: echtgenote Céline bevalt. Ze overlijdt in haar kraambed, en met de zorg voor Elliot en baby Lucille moet weduwnaar Alex zijn verdriet binnen de perken zien te houden.
L’Attachement springt door de tijd in hoofdstukken gekoppeld aan de leeftijd van baby Lucille. Regisseur Tardieu fileert de rouwverwerking helder: haar personages zijn redelijk en intelligent, gekwetste gevoelens escaleren nooit in gooi– en smijtwerk. Dit is een troostrijke, wijze film.
We observeren de zaken meestal via buurvrouw Sandra. Zij is rond de vijftig, eigenaar van een feministische boekhandel en erg gesteld op haar privacy. Met kinderen heeft ze weinig, denkt ze. Maar buurjochie Elliot banjert gewoon binnen met droge observaties en confronterende vragen. En Sandra raakt nolens volens dieper betrokken bij het gebroken gezin in haar portiek.
Misschien hecht Elliot zich juist aan de afhoudende Sandra omdat ze niet moederlijk is; zijn dode moeder meteen vervangen zou emotioneel verraad zijn. Vader Alex maakt zichzelf op zijn beurt wijs dat hij valt voor Sandra, tot zij hem uitlegt dat die liefde uit pijn voortkomt. Hij is niet verliefd op haar, maar op de houvast die ze biedt nu hij worstelt met schuld, angst, verlies en isolement.
Onbewuste drijfveren
Als baby Lucille negen maanden oud is, dient zich voor Alex alsnog de ware liefde aan met kinderarts Emilia. Maar is zij niet te gretig, is hij er wel klaar voor? Als ze halsoverkop trouwen, geeft Alex haar – quasi humoristisch – pas na drie keer zijn ja-woord.
De duivel schuilt in zulke details; L’Attachement legt knap de vinger op de nuances van schuld, projectie, onbewuste drijfveren en leugentjes die we onszelf vertellen. Sandra, voortreffelijk vertolkt door Valeria Bruni Tedeschi, zou als wijze amateur-therapeut nogal onuitstaanbaar worden, ware het niet dat ook zij zichzelf maar wat wijsmaakt. Hoort ze buren kibbelen, dan peinst ze dat zulke geluiden haar eenzaam maken, hoe graag zij ook alleen is. Maar is zij wel zo graag alleen? Adopteert zij Alex’ gezin niet ook omdat ze zelf geadopteerd wil worden?
De dood slaat in L’ Attachement een gat, het leven vult dat op. Baby Lucille zien we opgroeien tot een peuter van 22 maanden: de katalysator, maar zonder emotionele bagage. Voor haar spreekt het nieuwe sociale netwerk dat zich vormt voor zich. Zij staat voor het leven, dat altijd een nieuwe bedding vindt.
Alles is grauw en treurig in het Litouwse plaatsje waar tiener Marija door haar moeder in Toxic wordt achtergelaten. De industrie die boven de huizen uittorent, de roestplekken die de muren vanbinnen en vanbuiten bedekken, de jeugd die alles wat verdooft slikt, snuift of naar binnen giet. Tegelijkertijd zijn de jonge vrouwen er volgens hedendaagse schoonheidsidealen vaak bloedmooi: mager, met opvallende jukbeenderen en eindeloze benen.
Hun uiterlijk zien ze dan ook als een van de weinige ontsnappingsmogelijkheden uit deze roestige vergeethoek. Een louche modellenschool maakt daar gebruik van en claimt een opstapje te bieden naar een internationale carrière. Het programma bestaat uit rondjes lopen, controleren of je slank genoeg bent én geld betalen aan de oprichters. Marija mankt en zag zichzelf nooit als modellenmateriaal, maar begint – om in de buurt te zijn van haar frenemy Kristina – deel te nemen aan het programma.
Saule Bliuvaite (1994) won met dit regiedebuut het Gouden Luipaard, de hoofdprijs van het filmfestival van Locarno, met strak gecomponeerde en bevreemdende beelden van cameraman Vytautas Katkus (1991). Die geven alle treurigheid in het stadje en het verhaal geregeld iets humoristisch en zelfs esthetisch, net als de absurde en videoclipachtige momenten. Het schept ook een soort afstand die helpt om niet volledig afgestoten te worden door een personage als Kristina, die snoeihard en onaardig is en – terecht waarschijnlijk– alleen bezig met haar eigen ontsnapping.
Kristina (Leva Rupeikaite) is in ‘Toxic’ alleen bezig met haar eigen ontsnapping uit grauw en treurig in het Litouws plaatsje.
Bruut en pijnlijk
Langzaam ontwikkel je toch enige sympathie voor de twee ‘vriendinnen’ en in hun slipstream de andere tieners in dit plaatsje die volhardend doen alsof ze volwassen zijn en enige controle hebben over hun toekomst. In de praktijk blijkt hun gewicht een van de weinige dingen waarop ze echt invloed hebben. Dus zien we hoe er wordt gekotst, watten worden gegeten en een lintworm ingeslikt.
Je voelt vanaf het begin dat dit onmogelijk goed kan aflopen. De overstap van het pijnigen van hun jonge lichaam om af te vallen naar andere manieren om het in te zetten om vooruit te komen, is niet groot. Hoewel het verlies van naïviteit en jeugdigheid in Toxic bruut en pijnlijk is om te zien, voelt Bliuvaite’s film toch als een verademing tussen andere rauw-realistische films over volwassen worden op de verkeerde plek of moment. Met haar beelden toont ze dat er tussen alle tragedie ook humor en schoonheid te vinden is – en af en toe een sprankje liefde. Zo sluit Toxic aan bij het poëtische sociaal-realisme van onder andere de Britse regisseur Andrea Arnold, die nooit opzichtig naar medelijden hengelt voor haar personages, ondanks al hun tragiek. Saule Bliuvaite en Katkus zijn makers om in het oog te houden.