‘Ik dacht eerst dat hij een grapje maakte’

Dit ben ik Iedereen heeft verschillende identiteiten. Hoe worden we wie we zijn? Deze week Katia Monteiro (31) die Kaapverdië verliet voor het avontuur met een Nederlandse zeiler.

‘Als ik vanuit het vliegtuig mijn eiland zie liggen, ben ik verbaasd dat mensen er overleven. Het is een klein eiland in het noorden van Kaapverdië, Sao Vicente. Kale bergen, superdroog. Maar: we hadden de zee. Wat we misten aan groenten, hadden we aan vis. We aten letterlijk elke dag vis. Heel jong leerde je hoe je een vis moet schoonmaken en bereiden. Op speciale momenten aten we kip met frietjes. In zware tijden aten we rijst met ei. Ik was dan zo dankbaar dat we iets te eten hadden, dat ik dat nog steeds heel lekker vind.

„Ik woonde bij mijn oma en opa van vaderskant en hun zeven kinderen – mijn ooms en tantes. Met drie nichtjes deelde ik een bed. In dat drukke huis was iedereen een vader en moeder voor mij. Mijn ouders woonden er eerst ook, maar het ging niet goed tussen hen. Mijn moeder ging weg toen ik bijna één was en nam mijn oudere zus mee, die een andere vader had. Mijn vader is timmerman en houtbewerker. Toen ik vier was vertrok hij voor werk naar een ander eiland. Daar is hij gebleven.

„Ik was negentien en werkte in een restaurant dicht bij de jachthaven om geld te verdienen voor een studie. Op een dag kwam Joshua naar me toe om mijn nummer te vragen, een Nederlander die met zijn zeilboot de wereld rond reisde. Ik sprak nauwelijks Engels, hij weinig Portugees. Op onze eerste date nam hij een vriend mee als tolk.

„Joshua vertrok weer, met zijn boot naar Brazilië. Maar een maand of twee later kwam hij zonder boot terug om te werken als villamanager en charterbootkapitein. Ik was mijn baan kwijtgeraakt, hij zocht een hostess. Een jaar lang hebben we samengewerkt op een luxe jacht. Doordat ik de hele dag met toeristen praatte, werd mijn Engels snel beter.

„Uiteindelijk wilde hij weer naar zijn boot in Brazilië en vroeg me met hem mee te gaan. Ik dacht eerst dat hij een grapje maakte. Maar het klonk avontuurlijk en ik was nog nooit buiten Kaapverdië geweest. Ik had er altijd naar verlangd om te kunnen reizen, zoals familieleden die in Nederland, Italië en Portugal wonen en voor vakanties naar Kaapverdië kwamen. Ik vroeg een visum aan voor Brazilië, het was drie maanden geldig. Tegen mijn familie zei ik: over drie maanden ben ik terug. Kaapverdië was mijn thuis, de plaats waar ik een leven wilde opbouwen.

‘Na een paar maanden besloot ik: ik ga niet terug’

„Die drie maanden zijn drie jaar geworden. Ik miste Kaapverdië niet en wilde niet terug, ik was zo verwonderd over alle nieuwe dingen. Alles was voor mij een eerste keer. De eerste keer op een roltrap. De eerste keer in McDonald’s. Joshua’s boot lag in de Braziliaanse stad Salvador. De mensen daar leken op mij, ik sprak hun taal. Er is gedeelde geschiedenis: Portugese slavenschepen stopten in Kaapverdië voor ze naar Salvador voeren. Ik was verliefd op álles in Salvador.

„Na drie maanden dachten we: eens kijken wat er om de volgende hoek ligt. Dat was Suriname, waar we in tien dagen naar toe zeilden. Voor het eerst was ik in een land met een andere taal en cultuur. Daarna gingen we naar Guyana, toen werken in de Cariben. De boot moest worden opgeknapt, en ik wilde wat geld hebben voor als ik naar huis zou gaan. Maar na een paar maanden in de Cariben besloot ik: ik ga niet terug. Ik hou van deze man en van deze manier van leven. We zeilden nog twee jaar verder in de Stille Zuidzee en Azië, en voeren daarna via Griekenland naar Nederland. Joshua wilde een bedrijf beginnen, ik wilde studeren: we besloten in Nederland te gaan wonen. Kaapverdië hebben we ook overwogen, maar ik krijg al island fever als ik daar vier weken op vakantie ben. Dan denk ik: ik moet hier weg, het is te klein.

„De grootste uitdaging in Nederland was de taal. Het klonk vreemd, als van een andere planeet. In het begin kreeg ik keelpijn van de g-klank. Na een half jaar taalles wilde ik werken, financieel onafhankelijk zijn, contact hebben met anderen. In Apeldoorn, waar we woonden, ging ik naar een uitzendbureau voor administratief werk. Ik kreeg te horen dat schoonmaakwerk een beter idee was omdat ik de taal niet goed sprak. Dat stelde me teleur, ik weet wat ik kan. Via een vriend vond ik een baan in Amsterdam: facilitymanagement met de mogelijkheid door te groeien naar officemanager. Die baan combineerde ik met een opleiding. Later kochten we een huis in Utrecht en daar werk ik nu als officemanager.

„We hebben een dochter van tweeënhalf, Evi. Ik ben vijf maanden met haar naar Kaapverdië geweest en spreek Creools met haar. Nu ik zelf moeder ben, kan ik beter begrijpen waarom mijn moeder mij heeft achtergelaten. Toen zij besloot weg te gaan bij mijn vader, had ze geen goede relatie met haar ouders. Ze had geen thuis om naar terug te gaan, moest vrienden om een slaapplaats vragen. Ze had ook geen inkomen waarmee ze zowel mij als mijn zus kon voeden. In haar plaats had ik denk ik hetzelfde gedaan. Ik vind het wel moeilijk te begrijpen waarom ze niet vaker langs kwam om de band tussen ons in stand te houden. Inmiddels hebben we meer contact.

„In Nederland krijg ik weleens de vraag: hoe leef je over vijf jaar. In Kaapverdië leven mensen van dag tot dag. Je bent blij als je genoeg geld hebt voor lunch en diner. Iedereen is even arm. En vindingrijk, dat valt me elke keer op. Er zijn winkeltjes waar je niet een pakje boter koopt maar twee lepels boter, een beetje bloem, een beetje melk. Dat helpt mensen die te weinig geld hebben. Als je genoeg verdient bouw je een kamer, daar ga je in wonen. Is er weer wat geld, dan bouw je een tweede kamer. Of je verft de muren. Dingen gebeuren in slow motion. Hier gebeurt soms heel veel tegelijk. Dat kan overweldigend zijn. Maar ik ben vooral dankbaar voor wat ik heb.”

Aanmeldingen: [email protected]