N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Orang-oetans De habitat van orang-oetans in Atjeh, Sumatra is sterk gekrompen, de mens eigende zich de grond toe. Op zoek naar eten struinen de dieren in bewoond gebied rond. En dat zorgt voor conflict.
Al weken dwaalde de orang-oetan over de maïs- en fruitboomakkers in het dorp Ujung Mangki in Atjeh, Sumatra. Hij keek eerst alleen rond, vertelt Dedy, een boer uit het dorp. Maar toen ging hij de vruchten eten van de fruitbomen en kokospalmen. Dat ging snel: één nacht later was alles op. „Toen belden we de BKSDA [de Atjese natuurbeschermingsautoriteit].” Dedy, die zoals veel Indonesiërs één naam heeft, ontkent dat de mensaap door dorpelingen werd verwond, zoals lokale media meldden. „De wonden aan zijn handen en voeten waren al aan het rotten. Hij moet een keer eerder hebben vastgezeten in een valstrik. We weten dat de orang-oetan een beschermd dier is. We willen hem geen pijn doen.”
Het leefgebied van de orang-oetan is de afgelopen jaren drastisch afgenomen. De dieren struinen daardoor steeds vaker rond in gebieden waar nu mensen wonen. En dat leidt tot conflicten, zeker als ze in één nacht een hele oogst vernietigen. Wie in Indonesië een orang-oetan doodt of verwondt, kan worden veroordeeld tot vijf jaar celstraf of een boete van omgerekend zo’n 6.500 euro. Een samenwerkingsprogramma van de overheid met natuurorganisaties moet geweld tegen orang-oetans voorkomen.
De relatie tussen mensen en orang-oetans blijkt een gevoelig onderwerp. Activisten en overheidsfunctionarissen in dorpen in de regio Zuid-Atjeh, op het eiland Sumatra, willen op uitdrukkelijk verzoek van het ministerie van Milieu en Bosbouw niet met journalisten praten, en ook bewoners houden zich op de vlakte. De meeste boeren in het gebied ontkennen dat begin juni een orang-oetan over hun velden trok.
Dedy is de enige boer die, na enig aandringen, wél over het incident wil vertellen. Hij heeft niets verkeerd gedaan, vertelt hij aan de telefoon. Hij en zijn buren hebben gedaan wat er van ze verwacht wordt: de overheid bellen. „De man van de BKSDA heeft de orang-oetan met een verdovingsmiddel uit de boom geschoten en meegenomen.”
Bronnen die anoniem willen blijven bevestigen zijn relaas. Het dier is overgedragen aan een natuurorganisatie. Het dier zal na medische verzorging worden uitgezet in een natuurgebied in Noord-Atjeh.
De afgelopen decennia zijn miljoenen hectares tropisch oerbos gekapt voor palmplantages, dorpen, landbouw en mijnbouw. Onder de Indonesische president Joko Widodo is het tempo van deze grootschalige ontbossing aanzienlijk afgenomen. De orang-oetans die rondzwerven in de gebieden die door mensen zijn ingenomen, worden gevangen en naar beschermde natuurparken gebracht. Volgens de minister van Milieu en Bosbouw is het dier- en bosbeschermingsbeleid zo’n groot succes, dat het aantal orang-oetans niet langer afneemt maar zelfs toeneemt.
Wetenschappers zetten daar grote vraagtekens bij. De Nederlandse bioloog Erik Meijaard en enkele van zijn collega’s vroegen in een ingezonden stuk in The Jakarta Post om bewijs. Want volgens hen stevent de orang-oetan, mede vanwege zijn trage voortplanting, nog altijd af op uitsterven. De minister reageerde fel. Via een uitgelekte interne brief werd bekend dat ze Indonesische partners nadrukkelijk afraadt om samen te werken met Meijaard en zijn collega’s.
Oogcontact met een oerang-oetan
Veel natuurorganisaties zijn door de situatie op hun hoede. Ook palm- en fruitbomenboer Bahagia (65) wil niet ingaan op het incident met de orang-oetan in zijn dorp, maar hij leidt wel rond op zijn akker. Net als boer Dedy heeft hij één naam en woont hij al zijn hele leven in Ujung Mangki.
‘Bahagia’ betekent letterlijk geluk. Hoe past die naam hem? Op zijn gelooide gezicht verschijnt een grijns. Hij houdt van het buitenleven. In Bahagia’s kinderjaren was het dorp omringd door jungle. Met weemoed vertelt de boer over de vogels, tijgers en mensapen die vroeger overal konden opduiken.
Het dorp ligt ten zuiden van de stad Tapaktuan, in een brede bebouwde strook tussen de Indische Oceaan en de heuvels van het Leuser Nationaal Park. Door dorpsuitbreiding, aanbouw van wegen en ontginning van landbouwgronden hebben de meeste wilde dieren zich teruggetrokken in het natuurgebied. Maar een deel leeft aan de randen van het park en probeert te overleven op de industriële palmolieplantages en de akkers van lokale boeren.
Zoals de meeste dorpelingen heeft Bahagia een bescheiden plotje van zo’n twee hectare. Hij verbouwt wat groente, enkele kokosnootbomen en een paar palmoliebomen. Bahagia heeft begrip voor het gedrag van de orang-oetan. „Vroeger trokken wij het bos in om voedsel te zoeken. Nu bezoeken ze onze wereld om hun maag te vullen.” Een ontmoeting met orang-oetans is voor veel mensen een bijzondere ervaring. Misschien is het de herkenning. Het zijn net mensen, stelt Bahagia. „Als hij je ziet, dan gooit hij een takje naar je toe. Zo van: hallo, hier ben ik. En dan maakt hij oogcontact.”
Maar het dier kan ook een enorme lastpak zijn. „Ik heb twaalf kokospalmen. Op een dag at een orang-oetan alle bloesems van de bomen. Als de bloesems eruit zijn gerukt, gaan de bomen dood.” En dat is voor een kleine boer een strop. „De dieren maken me dan enorm boos, maar hoe kun je ze kwaad doen? Het zijn net stoute kinderen.”
Nee, dan het wilde zwijn. „Die richt pas echt verwoestingen aan. Met zijn snuit raast hij als een ploeg door onze akkers. Hij eet alle komkommers op. De maïs, de bonen. Als hij is langs geweest, zijn we de hele oogst kwijt.”
In de periode dat het fruit rijpt, houden de dorpelingen om de beurt wacht. Ook om de orang-oetan in de gaten te houden, geeft Bahagia toe. Ze willen hem geen kwaad doen, benadrukt hij: de ijzeren valstrikken zijn bedoeld voor het varken. „Tegen dat dier is geen medicijn opgewassen.”
Bahagia’s akker ligt aan de voet van het Leuserpark. De zon brandt er op de huid. Een tropische akker bewerken is zwaar werk. De grond is drassig, het wemelt er van de muggen en stekelige klimplanten. De meeste boeren hebben geen groot materieel. Hun voornaamste werktuig is een hakmes.
„Als hij je ziet, dan gooit hij een takje naar je toe”
Verderop hakken enkele mannen de bodem open om een jonge palm te planten. Omdat ze geen eigendomsbewijs hebben van het land dat ze bewerken, willen ze niet met hun naam in de krant. Twee hectare grond is te weinig om van rond te komen, stellen ze. Met een bescheiden palmolieoogst en wat andere gewassen verdienen ze zo’n honderd euro per maand. Als de oogst mislukt, is het inkomen lager.
Achter een groene, onfris geurende sloot zijn mannen, die evenmin met hun naam in de krant willen, met een graafmachine een afgebrand terrein aan het ophogen. De mannen zeggen dat niemand weet waar de grens van het natuurpark exact is. Ze doen het voorwerk voor een asfaltweg, zodat ze beter bij de akkers kunnen komen. En die liggen steeds dichter bij het natuurpark.
Monocultuur
Ten noorden van Ujung Mangki ligt in het district Naga Raya, tussen de steden Meulaboh en Tapaktuan, het veenbosgebied Tripa. De heuvelige weg ernaartoe geeft uitzicht op eindeloze rijen geribbelde boomtoppen, de keurig geordende monocultuur van palmolieplantages. Een groot deel van het oorspronkelijke veenbos, dat belangrijk leefgebied van de Sumatraanse orang-oetan was, is sinds de komst van de palmindustrie gekapt. Volgens wetenschappers was in 2011 nog maar 20 procent van het oorspronkelijke veenbos over. Bestaande dorpen moesten plaatsmaken voor industriële plantages en nederzettingen voor arbeidsmigranten.
Sulaiman (38) en zijn vrienden hangen voor het huis van Syahril (20), een houten hut. Het is zondag. De mannen sleutelen aan hun motoren. Sulaiman veegt het smeer van zijn handen. De mannen werken voor palmplantage Agra Para Citra, een van de grote palmoliebedrijven die de afgelopen tien jaar in dit district zijn neergestreken. De mannen, die in dit gebied zijn geboren, zijn dankbaar voor het werk op de plantage. „We hebben nu een vast inkomen.”
Maar het gebied is onherkenbaar veranderd. Langs een geasfalteerde weg zijn voor arbeiders uit Java honderden stenen woningen verschenen. De afwatering is vervuild, en pompen van de palmplantages zuigen water uit het veen, zodat het grondwaterniveau te laag is voor veel oorspronkelijke begroeiing.
De mannen vinden het naar dat de orang-oetans minder leefruimte hebben. Als de dieren zich op de plantage laten zien worden ze weggejaagd, weten ze. Maar wat kunnen ze ertegen doen? Iedereen vecht voor zijn bestaan. „Er zijn regelmatig knokpartijen tussen verschillende groepen bewoners, omdat niet duidelijk is welke grond van wie is. De overheid zegt dat we geen papieren hebben voor ons land. En dan wordt het toegewezen aan de palmoliebedrijven.”
Om hun inkomen aan te vullen, hebben ze zelf ook grondjes waarop ze wat fruitbomen verbouwen. In de beken vissen ze. „En dan leg ik altijd een paar vissen onder een boom voor de orang-oetan en de tijger”, vertelt Sulaiman. „Zij moeten toch ook eten?” Zijn vrienden knikken. Dat doen zij ook.
Sulaiman pakt zijn telefoon en toont een foto van een dode jonge tijger. „Ik heb gehuild toen ik hem vond. Hij was aan zijn been gewond geraakt door een valstrik en was doodgebloed.” Hij is nog altijd aangeslagen. Dat zo’n majestueus dier zo moet eindigen. „We kenden hem. Ik weet dat hij in de buurt van ons huis is geboren. Mijn grootvader kende zijn moeder.”
We houden van de dieren, benadrukt Sulaiman. „Maar soms maken ze het ons wel moeilijk. De orang-oetan eet onze peperbomen leeg. Als we hem zien, dan zeggen we tegen hem: alsjeblieft, wij zijn arme mensen. Neem wat je nodig hebt en ga dan weg.”
De mannen benadrukken dat ze dieren niet doden. Zelfs slangen niet. „Voor je het weet, nemen ze wraak.” Doe je wilde dieren kwaad, zo is de overtuiging in deze regio, dan zullen ze je vroeger of later aanvallen.
‘Een koning, net als ik’
De kern van het Indonesische conserveringsbeleid is verplaatsing: de orang-oetans gaan van bewoond gebied naar beschermd natuurgebied. Dat is problematisch, zegt bioloog Meijaard, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, via Zoom. „Ik denk dat de meeste orang-oetans na de verplaatsing alsnog sterven. Vrouwtjes zijn erg gebonden aan de gebieden waar ze geboren zijn. Mannetjes moeten hun gebied afbakenen en kunnen bezwijken in territoriumgevechten.” Een relocatie wordt als redding gezien. „Maar we weten helemaal niet hoe het de dieren vergaat na uitzetting in een nieuw gebied. De organisaties houden dat niet structureel bij.”
Meijaard schat dat het totale aantal Indonesische orang-oetans in vijftien jaar is gehalveerd naar vijftig- tot tachtigduizend exemplaren. Bovendien planten de dieren zich langzaam voort: pas vanaf hun vijftiende jaar worden vrouwtjes zwanger. Bij een lang leven krijgen ze maximaal vijf baby’s.
De prognoses stemmen somber. De meeste boeren vinden het verdrietig dat wilde dieren minder ruimte hebben, maar staan machteloos. Zo ook de eigenzinnige buurman van Sulaiman, Achmad (45). De boer hecht aan zijn vrijheid. Hij wil niet op de industriële plantage werken en probeert te overleven met de teelt van enkele sinaasappelbomen. „Er woont hier in de buurt een orang-oetan met wie ik me verbonden voel”, zegt hij, gehurkt op de houten vloer van zijn woonhuis, een hete keet met beschimmelde wanden. „Hij is een solitair wezen. Een koning, net als ik.” Toen Achmad acht was, werd hij bedreigd door orang-oetans. Hij zegt dat het mannetje de vrouwtjes die hem wilden aanvallen, terugfloot, en dat ze sindsdien een band hebben. „We kennen elkaar al bijna dertig jaar. Elke keer dat ik ging zwemmen, kwam hij gedag zeggen.” Nog altijd gaat hij soms naar het bos om hem op te zoeken. Want ze zijn zielsverwanten.
Fotografie Riska Munawarah