Iemand van wie ik veel houd is een tijdje geleden, en ik kan het echt niet mooier zeggen, zwaar genaaid. Ze nam deel aan een project, vergat de afspraken correct vast te leggen waardoor ze er uiteindelijk veel minder aan heeft verdiend dan de rest, die er nog geeneens half zoveel tijd in heeft gestopt als zij. Ze liet een advocaat het allemaal napluizen en die zei van tja, je kan wel gaan procederen, maar ik kan niet garanderen dat je in het gelijk wordt gesteld. Het zou haar vooral veel geld en frustratie kosten.
„Recht en rechtvaardigheid liggen weer eens lekker ver uit elkaar”, knarste ze toen ik haar zaterdag opzocht voor een bak thee.
„Daarom geloof ik in karma”, zei haar dochter (14) wijs.
„Ik geloof vooral in afwachten”, gromde mijn vriendin. „Het leven is voor niemand een feest, uiteindelijk krijgen ook de eikels wel weer hun bekomst.”
„Maar dat ís toch karma?” vroeg de dochter verward.
„Nee”, zuchtte haar moeder, „karma is het gegeven dat je voor een goede daad iets goeds terugkrijgt, en voor een slechte juist straf. Ik geloof eerder in het idee dat op de lange termijn alles toch wel kapotgaat en iedereen uiteindelijk verliest.”
De dochter keek een beetje beteuterd, maar misschien had mijn vriendin inderdaad een punt. Misschien was karma gewoon die onuitstaanbare eigenschap van het bestaan dat alles wat je blij maakt doorgaans de halfwaardetijd heeft van een banaan onder in je schooltas.
‘Maar”, probeerde de dochter dapper, „als alles kapotgaat, dan gaan ook de vervelende dingen stuk. Alles is dus tijdelijk!” „Diep hoor”, zei haar moeder, „Maar ik denk dat het leven gewoon chaotisch is en dat niemand deze aarde opgewekt zal verlaten, of je nou een goed of een slecht persoon bent. En dat is voor mij een zeer troostende gedachte.”
Dat betekende dat ook zij niet stuiterend van vreugde haar laatste adem zou uitblazen maar goed, blijkbaar is veel draaglijk zolang het je vijanden eveneens overkomt.
De dochter vertrok wat sip naar boven en opgewekt zei haar moeder dat ze nog een nieuwe pot thee ging zetten. Ik probeerde alles ondertussen een beetje op een rijtje te krijgen. Mijn depri oma riep altijd dat het leven een tranendal is, maar ik had weinig mensen daar zo blij om zien worden als mijn vriendin. Misschien was zo’n houding ergens ook wel een troost. Niet eens omdat gedeelde smart halve smart is, maar eerder omdat alle ellende, ondanks alles, uiteindelijk dan toch nog ergens goed voor was.
Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.
Kunnen we daar zo lang mogelijk mee wachten, met die ‘beschavingsoorlog’ waar sommige mensen zo verlekkerd naar hinten? In Nederland lijken behalve NSC de andere coalitiepartijen er helemaal klaar voor, en ook in de Verenigde Staten kan het Trump en de zijnen niet snel genoeg gaan. Beschavingsoorlog? Het idee van de ‘botsende beschavingen’ van Samuel Huntington uit 1996, waarbij geen naties tegenover elkaar staan maar botsende culturen, ook binnen één natie. ‘The enemy from within.’
Eerst leek de wedstrijd Ajax-Maccabi Tel Aviv een Amsterdams probleem, toen werd het al snel een regeringsprobleem, inclusief de volle belofte van een kabinetsval, en ondertussen hadden Franse, Israëlische en Amerikaanse kranten er een kwestie van wereldproportie van gemaakt. Dat bedoel ik met ‘verlekkerd’: maak alles zo groot dat grootse woorden als ‘beschavingen’ en ‘botsing’ nog klein grut lijken, vergeleken met de zinderende werkelijkheid.
De afgelopen week stond ik voor zo’n dertig studenten in Den Haag, en een van hen, een jonge vrouw, in Amsterdam geboren, vroeg me wat ik nu precies vond van de ‘Amsterdamse gebeurtenissen’, ik vat het maar zo ondramatisch samen. Daarna ontspon zich met de hele zaal een gewone, en al even ondramatische vragenronde.
De volgende dag ging ik met een goede vriendin iets eten, en terwijl we elkaar maanden niet lijfelijk hadden ontmoet, ging ons eerste half uurtje heen met, weer, een bespreking van het tumult van de afgelopen week. Het grote voordeel van de vriendin is onder meer dat ze me nooit het gevoel geeft op eieren te moeten lopen. Trouwens, anders dan echte revolutionairen van zeer linkse of zeer rechtse snit zien we nauwelijks de schoonheid in van het breken van eieren om daar vervolgens kogelronde, revolutionaire omeletten van te kunnen maken.
Want dat is toch het idee: dat er van die gave omeletpunten zijn, die elk weer staan voor een andere, elkaar bestrijdende ‘beschaving’.
Tot slot van dit weekrapport: Zojuist naar de plaatselijke Lidl, waar drie stevige, Arabisch uitziende mannen met flinke baarden me bij de ingang stonden op te wachten. Ik was er klaar voor, maar niet voor deze scène: de een pakte de ander beet, en zoende hem woest op de mond. De derde keek verlekkerd toe – het was ‘verlekkerd’ op z’n zinnenstrelende best. Ik hoorde nog net dat ze Frans spraken, dus het waren geen stevige, Arabische mannen met baarden maar gewoon toeristen, zoals dat heet. Zo gemakkelijk vloeit dus de ene beschaving over in de ander.
Was er dan ophef om niks, de afgelopen tien dagen? Onzin, stilte was schandalig geweest. Maar politici die daar het begin van een beschavingsoorlog uit willen peuteren – dat is pas echt schandaleus.
Stephan Sanders schrijft elke maandag op deze plek een column.
Er was en is geen racisme in het kabinet. De zin werd vrijdagnacht eindeloos herhaald door premier Dick Schoof tegenover de bij het Catshuis verzamelde pers. Vervolgens kwamen de partijleiders van NSC, VVD, BBB en PVV één voor één naar buiten met dezelfde boodschap. Dat de enige bewindspersoon van Marokkaanse afkomst, Nora Achahbar van NSC, vrijdag aankondigde op te stappen stemde uiteraard heel treurig, klonk het, maar had niets te maken met grove, racistische of radicale woorden die eerder die week in de ministerraad zouden zijn gevallen. Wat er dan wel was voorgevallen kon of wilde niemand vertellen, want tja, de notulen van de ministerraad zijn niet openbaar, zo niet staatsgeheim. Iedereen wist wél heel erg zeker dat het „geen racisme” betrof. Want (all together now): er was en is geen racisme in het kabinet.
Nog niet eens zo lang geleden waren het de asielzoekers die verantwoordelijk werden gehouden voor een keur aan problemen waarmee Nederland kampt, tot aan de woningnood toe. Nu zijn Nederlanders met een migratieachtergrond de klos. Dit kabinet heeft nog vrijwel niets laten zien, behalve dan dat het in staat is om in korte tijd maatschappelijke onrust aan te wakkeren. Waren het in het verleden vooral partijen, organisaties of individuen die de polarisatie in de samenleving wisten op te porren, nu komt de polarisatie van bovenaf, rechtstreeks uit de ministerraad. In landen als Israël of Hongarije is dat misschien normaal, maar in Nederland is dat nieuw en verontrustend. Het maakt deze kabinetscrisis ook anders dan eerdere crises. Het betreft hier geen hoogoplopend meningsverschil over belastingplannen of andere beleidskwesties. Dit raakt aan het fundamentele recht dat elke inwoner van dit land heeft om er te zijn, zonder zich zorgen te hoeven maken over zaken als achtergrond of huidskleur.
Lees ook
Niet sussen, maar juist een flinke schep erbovenop: het kabinet-Schoof kiest voor polarisatie
Achahbar, in het kabinet verantwoordelijk voor het afwikkelen van de Toeslagenaffaire, verklaarde dat ze opstapt vanwege „de polariserende omgangsvormen van de afgelopen weken”. Over racisme zei ze niets, ze beschuldigde niemand direct en slaagde er zelfs in om een goed pleidooi te houden over verbinding en menselijkheid. Maar de context van haar vertrek laat niets aan de verbeelding over. Het was Schoof zelf die afgelopen maandag met ogenschijnlijk gemak een complete bevolkingsgroep in verband bracht met het geweld tegen Maccabi-supporters. Nederland had „een integratieprobleem”. Later was het allemaal toch weer niet zo bedoeld, maar het kwaad was al geschied. Andere bewindslieden deden ook, in de volle openbaarheid, uitspraken die allesbehalve verbindend waren, en voor mensen met een migratieachtergrond nodeloos kwetsend. Problemen moeten kunnen worden benoemd, klonk het steeds weer in het Kamerdebat afgelopen week. Alsof er twintig jaar lang geen kwaad woord is gezegd over moslims, maar het nu toch echt een keer moet.
En dat was dat dus alleen al vóór de schermen. Daarachter, in de ministersploeg, zouden racistische uitspraken zijn gedaan. Wat er precies is gezegd, is voor buitenstaanders lastig te verifiëren, en de notulen zelf zijn inderdaad staatsgeheim, maar het staat Schoof vrij om, binnen de grenzen van wat wettelijk is toegestaan, te vertellen wat er zoal besproken is in de ministerraad. Sterker nog: dat doet de premier elke vrijdag op zijn wekelijkse persconferentie ná de ministerraad. Zonder verdere uitleg stelt Schoofs eindeloze mantra dat er geen racisme was en is in het kabinet allesbehalve gerust. Het klinkt zelfs verdacht.
Lees ook
Dick Schoof kan weer verder met zijn kabinet: met een gedeukt imago, dat wel
Daar komt bij dat Schoof met zijn vijftienvoudige ontkenning zich opwerpt als de scheidsrechter die bepaalt wat wel of niet racistisch is, zonder de ontvanger van kwetsende teksten hierbij te betrekken. Schoof, die het graag heeft over wat je als burger allemaal zoal kunt ‘ervaren’, tot aan een asielcrisis toe, weet als het om racisme gaat opeens zeker dat de ervaring van Achahbar niet ter zake doet. Er was en is geen racisme in het kabinet. Als Achahbar hier anders over denkt „zult u dat ook haar zelf moeten vragen”, zei Schoof. Het zelf nemen van verantwoordelijkheid zit nog niet in het dna van deze premier. Nu kabinet en coalitiepartijen, inclusief partijen die jarenlang op hoge toon transparantie eisten over van alles en nog wat, een omerta zijn overeengekomen, is het aan de Tweede Kamer om te achterhalen of er racistische kroegpraat klonk in de ministerraad, of dat zaken verkeerd zijn begrepen of uit hun verband zijn gerukt.
OEen tijdsverschijnsel: ophefdwang. Een evenement neemt een onverwachte wending. Mensen zijn verrast, overvallen, ontdaan. Online wordt het voorval op basis van korte videofragmenten en vaak anonieme getuigenissen in een mum van tijd geïnterpreteerd en gedefinieerd. Beeldvorming verdringt de werkelijkheid: de ophefdwang begint.
Zo ging het ook eind vorige week. Ongemakkelijke beelden van nachtelijk geweld tegen Israëlische voetbalsupporters in Amsterdam, politici uit Israël en Nederland met beladen vergelijkingen op sociale media. En nog voordat de precieze feiten bekend waren, laat staan verklaard, was de analyse gereed en het oordeel geveld.
Ineens zat het land, en de Kamer, in een heftig debat over antisemitisme.
Bij ophefdwang hoort ook dat iedereen die liever wacht totdat de feiten vaststaan – politici, media, deskundigen – wordt gedwongen zich in het debat te mengen. Ook al zijn de grenzen al getrokken. Je zag het toen de Kamer woensdag bijeenkwam: de goed-foutkeuze was al gemaakt. Goed was: „benoemen”, zoals Geert Wilders deed. Fout was: nuance.
Zo ontstond een dynamiek waarin politici meer aanzien verwierven naarmate ze hardere actie tegen het antisemitisme eisten. (Uiteraard pleitte niemand vóór antisemitisme, maar enfin.) Wie nazei dat „zachte heelmeesters stinkende worden maken” (Caroline van der Plas, BBB), dat „wegkijken” verkeerd is (Dilan Yesilgöz, VVD), dat „de zwijgcultuur” doorbroken moet worden (Nicolien van Vroonhoven, NSC), kon comfortabel aansluiten bij de rechtse meerderheid.
Toch klopte hier vrij veel niet. Zo hielden de zorgen over antisemitisme in rechtse partijen de laatste tijd niet echt over. Wilders’ eigen vicepremier, minister Fleur Agema (VWS, PVV), toonde eind oktober geen enkele betrokkenheid bij het groeiende aantal antisemitische incidenten: ze besloot te bezuinigen op het Joods Maatschappelijk Werk.
„In een tijd waarin er een explosieve stijging waarneembaar is van het aantal antisemitische incidenten in Nederland, is het kunnen bieden van psychosociale ondersteuning van groot belang”, reageerde het Joods Maatschappelijk Werk ontzet.
De PVV als het erop aankomt: geen daden maar woorden.
Zwaardere straffen?
In dezelfde categorie paste dat de hele coalitie, Wilders voorop, deze week zwaardere straffen voor antisemitisme bepleitte. Maar uit de PVV-inbreng in een recent debat over een initiatief van Frans Timmermans (GL-PvdA) en Mirjam Bikker (CU) om de straffen op discriminatie, inclusief antisemitisme, met een derde te verhogen, bleek een andere houding. „De PVV heeft […] ernstige twijfels bij dit voorstel”, zei het PVV-Kamerlid Emiel van Dijk. BBB was eveneens sceptisch.
Ook dat is handig aan ophefdwang: het schept ruimte je daden, of het gebrek daaraan, te laten verdwijnen in een wolk van actuele verontwaardiging.
De coalitie claimde dat „het benoemen” van de „rol van nieuwkomers” (Yesilgöz) bij het groeiend antisemitisme jaren onmogelijk was. Reden waarom de integratie (hallo, 2004) zou stokken.
Een gebied waar misverstanden altijd op de loer liggen. Zo vond ik in de databank een onderzoek (2015) van het Verwey-Jonker Instituut naar antisemitisme onder jongeren, waarin wordt vastgesteld dat „antisemitische uitingen lang niet altijd gepaard gaan met negatieve opvattingen over Joden in Nederland”.
Een nuance die deze week verloren ging. Dus je kon je afvragen hoe verstandig het was dat politici vooral afgingen op stoere taal („Jodenjacht”) in Telegramgroepen. Ik heb wel eens appgroepen van politici kunnen bekijken, en daar kan het er ook wild aan toegaan.
Speld
Het is vanzelfsprekend goed mogelijk dat antisemitisme een rol speelde bij deze geweldsuitbarsting, maar wie het land regeert moet zorgvuldig blijven. Want hoe het precies zit met dat geweld, wie het toepaste, met welke motivatie, is deze week onopgehelderd gebleven.
Timmermans zei woensdag dat je Jodenhaat niet kunt bestrijden met moslimhaat. Voor de coalitie veel te genuanceerd – maar geen speld tussen te krijgen voor wie oog heeft voor maatschappelijke verhoudingen.
Die onderzoekers uit 2015 constateerden ook dat islamitische jongeren vooral moeite hebben met aandacht voor antisemitisme omdat ze vinden dat hun eigen discriminatie of die van Palestijnen daardoor ondersneeuwt. Gezien de eindeloze reeks bewijzen van moslimdiscriminatie, op de arbeidsmarkt en daarbuiten, én de Israëlische belegering van de Gazastrook, kan elke politicus begrijpen dat dit sentiment sinds 2015 niet verminderd zal zijn.
En je mag toch hopen dat acceptatie van discriminatie of van de Israëlische aanpak in Gaza niet tot de integratievereisten behoren.
De paradox: cursussen antisemitisme „roepen eerder antisemitische reacties op dan dat ze die tegengaan”, constateert dat onderzoek uit 2015. Verstandiger is het daarom antisemitisme niet te benoemen. Ga eerder „een brede discussie over discriminatie aan […], waarin antisemitisme een onderdeel is”, aldus het rapport.
En, zou je erbij zeggen: bekijk álle feiten. Een van de ernstigste antisemitische misdaden van recente datum, de projectie van een antisemitische tekst op het Anne Frankhuis vorig jaar, werd gepleegd door een Pools-Canadese neonazi.
Dempen
Feit is dat de politiek ook hier deze week het omgekeerde deed. Wilders’ roep om „keihard aanpakken” zette de toon. Een NRC-stuk van Marcel Haenen toonde de paradox: waar politici escaleerden, inclusief premier Dick Schoof, wilde de politie deëscaleren. „Politici zouden de vreselijke incidenten juist moeten dempen in plaats van uitvergroten”, zei José Rooijers, sectorhoofd bij de politie Oost-Nederland.
Ook haar agenten werkten in Amsterdam. „Politici zijn alleen maar bezig meer aanhang te zoeken in plaats van ervoor te zorgen dat we weer vreedzaam met elkaar kunnen samenleven.”
Zo vergrootte de ophefdwang ook de beruchte kloof tussen beleid en uitvoering. Dezelfde kloof die mede de Toeslagenaffaire en de Groninger gasaffaire veroorzaakte. In een uitvoerig onderzoek uit 2021 concludeerde een Kamercommissie dan ook dat politici juist beter naar uitvoerende diensten, zoals de politie, moeten luisteren. „Geef de uitvoering meer waardering en de professionals meer zeggenschap.”
Ook dat was de coalitie dus vergeten. Zo trotseerde ze een massa politiek-bestuurlijke kennis. Na een campagne vol migratieclaims vorig jaar, na maanden coalitiecrisis over onrechtstatelijk asielbeleid dit jaar, voldeed Den Haag nu aan een volgend PVV-verlangen: heropening van het 25 jaar oude integratiedebat. „Het land uit met dat tuig”, aldus Wilders.
Dit laatste moest natuurlijk waargemaakt worden, en het leidde er woensdag opnieuw toe dat een roekeloze Wilders-eis werd omgevormd tot bijna-beleid: Schoof zegde „onderzoek” toe naar de mogelijkheid het paspoort in te trekken van mensen met een dubbele nationaliteit die een antisemitisch misdrijf hebben gepleegd.
Het was, volgens de logica van de ophefdwang, alweer groot nieuws. Maar toen de spanning later op de avond uit het debat was, vroeg CDA-leider Henri Bontenbal minister van Justitie David van Weel (VVD): hoe kansrijk is dit nou?
Leegte
Het werd het meest verhelderende moment van de hele week. Je ontneemt die veroordeelde terrorist het Nederlands paspoort, zei Bontenbal, maar dan loop je het gevaar dat hij in het land blijft en de overheid het zicht op die persoon verliest.
Van Weel beaamde het. „Er zitten ook nadelen aan.” Dan moeten we misschien niet doen, concludeerde Bontenbal, alsof hiermee „het integratieprobleem of de problemen met antisemitisme worden opgelost”.
De kern van de zaak. De betekenis van deze beleidskeuze was hol: wat actie tegen antisemitisme moest lijken, was een te groot risico voor de nationale veiligheid (en vermoedelijk dus alleen spektakelleegte).
Dit alles mede mogelijk gemaakt door Dick Schoof, de oud-secretaris-generaal van het ministerie van Justitie die echt wel beter weet. Het tragische is dat ook hij nu ervaart hoe het is om jezelf uit te leveren aan een populaire maar grillige leider.
Machiavelli beschreef zijn positie al in paragraaf VII van De heerser (1532): „Zij die alleen door een gelukkige samenloop van omstandigheden van gewoon burger heerser worden, kost het weinig moeite het te worden, maar veel om het te blijven.”