Vervolgd, aangespoeld en vergeten. Voor Rohingya vluchtelingen rest alleen nog maar wanhoop

Reportage

Rohingya-vluchtelingen in Atjeh Officieel is het geen vluchtelingenkamp, maar de opvangplek in het Indonesische Atjeh verlaten, mogen de honderden Rohingya-vluchtelingen ook niet. Politie bewaakt de boel. Eten en medische zorg komt van hulporganisaties.

Rohingya vluchtelingen in Atjeh kunnen geen kant op.
Rohingya vluchtelingen in Atjeh kunnen geen kant op. Foto Riska Munawarah

‘Onze levens zijn voorbij, maar we willen een toekomst voor onze kinderen”, zegt de Myanmarese Formin (20). In het kribje van houtafval dat met ijzerdraad aan het plafond is bevestigd ligt de één maand oude Mohammad. In haar armen draagt ze dochter Abida (2). De jonge moeder is een van de 148 vluchtelingen die zijn gestrand in een opvang in een verlaten weeshuis in het Indonesische Sigli, een kuststadje in deelstaat Atjeh.

Formin behoort tot de islamitische Rohingya-gemeenschap, een van de meest vervolgde groeperingen ter wereld. In 2017 vond in het spoor van haatcampagnes door de boeddhistische machthebbers in de Myanmarese deelstaat Rakhine een genocide plaats. Naar schatting tienduizend Rohingya werden vermoord. Zeshonderdduizend vluchtten naar het naburige Bangladesh. In het modderige Cox’s Bazar ontstond een van de grootste vluchtelingenkampen ter wereld, waar nu naar schatting een miljoen Rohingya leven.

Sinds de coup in 2021 is de situatie niet alleen in Myanmar zelf, maar ook in het Bengalese vluchtelingenkamp ernstig verslechterd. Mogelijkheden voor onderwijs zijn minimaal en er is intimidatie en geweld van criminele bendes en agenten van het Myanmarese regime. Regelmatig worden tenten in brand gestoken. Sinds de inval in Oekraïne door Rusland is het VN-voedselbudget daarbij drastisch verminderd, waardoor ondervoeding en ziektes zijn toegenomen. Het is daarom niet verwonderlijk dat een groeiend aantal Rohingya het kamp verlaat en op zoek gaat naar veiligheid in moslimbroederlanden Maleisië en Indonesië.

Volgens schattingen van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR gingen in 2022 3.500 Rohingya vanuit Cox’s Bazar in gammele bootjes via de Golf van Bengalen de Andamanse Zee op. Van 348 mensen is bekend dat ze onderweg zijn overleden. Dat zou betekenen dat een op de tien vluchtelingen onderweg sterft, maar activisten vrezen dat de werkelijke aantallen veel hoger ligt. Maleisië is vanwege kans op werk in het illegale circuit de voornaamste bestemming. Het land herbergt momenteel zo’n honderdduizend Rohingya-vluchtelingen, van wie het overgrote deel er al voor 2013 woonde. Sommige boten drijven af en stranden in het Indonesische Atjeh.

Zo ook de bootjes van Formin en haar man Tayub (26). Het echtpaar – beide gaan volgens regionaal gebruik door het leven met één naam – vluchtte in 2017 uit hun geboortestreek Rakhine naar Cox’s Bazar. Toen Formin voor de tweede keer zwanger werd, besloten ze in te gaan op aanbiedingen van mensensmokkelaars op het strand. „Ze beloofden een beter land”, vertelt Formin. Tayub ging eerst. Nadat Formin enkele weken niets van hem hoorde, besloot ze, acht maanden zwanger, samen met dochter Abida ook de zee op te gaan. Ze moest veel overgeven. „Eindelijk kwamen we aan op een strand. Ik had geen idee waar we waren.” De smokkelaars hadden gemikt op Maleisië, maar ze waren uit koers geraakt en in de richting van het Indonesische Atjeh gedreven. Voor Formin was de koersdwaling een geluk bij een ongeluk, want toevallig was het bootje van Tayub óók in Atjeh aangespoeld. Via hulporganisaties werden zij en haar man, beide verzwakt door de reis, herenigd. „Ik was zo gelukkig.” Ze is blij dat ze het hebben overleefd en nu veilig zijn. „Maar voor mijn kinderen wil ik een beter leven. Ik maak me zorgen om hun toekomst.”

Foto’s Riska Munawarah

Overal hangt was

Formin en haar gezin wonen al maanden in een van de raamloze, zompige kamers van het verlaten weeshuis, zonder enig zicht op een procedure. Vliegen zwermen over de grond en mieren kruipen langs de beschimmelde, afgebladderde muren. De gezinnen koken op open vuur in provisorische lemen oventjes. Er zijn latrines en er is schoon drinkwater. In een schuur zitten kinderen op kleedjes op de grond. Een lokale lerares, Husni, komt elke dag even langs om hen liedjes in het Indonesisch te leren, maar structureel onderwijs blijft uit.

Door de onduidelijkheid stapelen zorgen zich op. Moussana (30) en haar man Muktar Hamad (33) wonen met vier kinderen en haar zus in een soortgelijke kamer. Overal hangt was. Toiletspullen hangen in plastic zakjes aan de muur. In de hoek staat een verbanddoos met het logo van het Rode Kruis. De familie kan letterlijk geen kant op. Want volgens de Indonesische richtlijnen mogen ze de opvang niet verlaten. Een politieagent bewaakt het hek. „Dit is een gevangenis”, zegt Moussana, die ook één naam heeft. Ze vluchtte in 2017 uit Myanmar naar Cox’s Bazar, nadat haar zus en moeder voor haar ogen werden verkracht door soldaten. Maar ook in Bangladesh was het onveilig. „Ik zag moorden. Tenten werden verbrand.” Ze ziet geen toekomst meer. „Hoe gaat dit verder? Onze kinderen krijgen geen onderwijs.”

Dit is een gevangenis. Hoe moet het verder? Onze kinderen krijgen geen onderwijs

Evenmin als Maleisië heeft Indonesië het vluchtelingenverdrag van 1951 ondertekend en het heeft een zeer summier opvangbeleid. Het weeshuis is dan ook geen officieel kamp, maar lokale autoriteiten geven toestemming aan het Rode Kruis en de UNHCR om zich om de vluchtelingen te bekommeren. De vluchtelingen krijgen eten en primaire medische zorg en kunnen bij de UNHCR een asielaanvraag indienen voor een derde land. Maar het proces is taai. Omdat de Rohingya al sinds 1982 door de Myanmarese overheid niet als inwoners worden erkend, zijn ze stateloos. „De Rohingya zijn de meest ongewenste mensen op aarde”, zegt Elaine Pearson, Azië-directeur van Human Rights Watch. „Ze worden van het ene land doorgeschoven naar het andere.” En omdat er wereldwijd weinig animo is om staatsburgerschap te verlenen, gaan de ‘derde land’-asielaanvraagprocedures via de UNHCR tergend langzaam of lopen vast. Een deel van de Rohingya vluchtelingen dat dit jaar in Indonesië aankwam, tot dusver zo’n vijfhonderd mensen, verdwijnt in de illegaliteit; zij zijn vermoedelijk doorgereisd naar Maleisië, waar arbeidsuitbuiting dreigt.

‘Neergegooid in the middle of nowhere

Een beleefde Ferusul Hague (23) werpt zich op als woordvoerder van de gestrande groep. Ook hij is afkomstig uit Cox’s Bazar. „We zijn hier neergegooid, in the middle of nowhere. We mogen nergens heen. Als we vragen wat ze met ons van plan zijn, krijgen we geen antwoord. Ik heb zelfs een brief geschreven naar de Indonesische autoriteiten.” De brief bleef onbeantwoord. „We willen ons graag ergens vestigen op een plek waar de kinderen naar school kunnen. Het maakt niet uit waar.”

Formin (20) met haar baby, die in het kamp is geboren. Foto Riska Munawarah

Hague en lotgenoten betaalden smokkelaars duizend dollar per persoon. „In Cox’s Bazar was ik ook degene die het woord nam. Het trok de aandacht van Myanmarese agenten die in het kamp actief waren. Toen het gerucht rondging dat ze mij wilden vermoorden, smeekte mijn moeder mij om te vluchten.” Hague dobberde in een houten boot, volgepropt met honderd mensen, negenentwintig dagen op zee. „Na zeven dagen was het eten op. Tien dagen later was de benzine op. Iedereen huilde. We dachten dat we zouden sterven.” Hague praat gehaast, alsof hij de emoties die de woorden oproepen voor wil blijven. „Een marineschip voer voorbij en gaf ons brandstof.” Maar voor sommigen was het al te laat. „Een meisje was dood. Ze was net één geworden.” Ze werd overboord gegooid. „En toen kwamen we aan op een strand. Dorpelingen gaven ons water en eten.”

De Rohingya zijn de meest ongewenste mensen op aarde. Ze worden van het ene land doorgeschoven naar het andere

Hague wil zich zo graag verder ontwikkelen. „Ik kan goed leren. Ik ben in Bangladesh naar de middelbare school gegaan”, zegt hij dwingend. Zijn wanhoop is voelbaar. Iemand moet zijn verhaal horen. „Ik had een gesprek met een professor van de universiteit. Ik wilde me aanmelden. Kon niet, zei hij. Want ik had geen identiteitskaart. Besta ik dan niet, vroeg ik. Ben ik geen mens dan? Ik heb toch ook recht op onderwijs?” Hij kan er niet bij. Is er dan niemand die helpt? „Mijn hart is klein geworden. Er is nog maar een klein beetje hoop overgebleven.”

Lang proces

Even gloorde er hoop dat het voorzitterschap van Indonesië van het regionale samenwerkingsverband ASEAN iets zou kunnen bewerkstelligen. Samen met Maleisië heeft Indonesië zich regelmatig gepresenteerd als moslimbroederland voor de Rohingya. „Maar in de praktijk heeft Indonesië weinig steun aan de vluchtelingen gegeven”, zegt Pearson aan de telefoon. Ook de houding van Maleisië krijgt kritiek. Zo heeft het land vluchtelingen vanaf zee teruggeduwd en Rohingya die de oversteek wel halen riskeren deportatie naar Myanmar.

En pogingen van ASEAN om het Myanmarese regime tot de orde te roepen liepen eveneens op niets uit. Partnerlanden, waaronder Thailand en Cambodja sympathiseren met het Myanmarese regime en blokkeren sancties.

Lees ook deze reportage (uit 2017) over Cox’s Bazaar in Bangladesh: Rohingya-vluchtelingen hebben geen water, geen eten, geen ouders

Wel heeft de Indonesische overheid zelf een taskforce opgericht. „Er zijn plannen om de bewegingsvrijheid te vergroten”, vertelt Eros Shiddy Putra, analist vluchtelingenzaken van het ministerie van Justitie en Veiligheid. „Zodat vluchtelingen wat kunnen verdienen met informele baantjes. Ook willen we de toegang tot onderwijs en medische voorzieningen verbeteren.” Maar het is een lang proces, waarschuwt hij. „En Indonesië zal een transitland blijven. Vestiging als staatsburger is niet mogelijk.”

Jaren leven in een plastic tent

Twee broers hangen tegen een deurpost. Op de muur is een A4-tje geplakt met de tekst ‘Family 1’. Er zijn enkele namen bijgekrabbeld en eronder is het nummer 10 – de kamer wordt bewoond door tien familieleden – omcirkeld met een hartje. Jongere zusjes rennen speels naar hun moeder. Binnen zitten oma Arfakatum (40) en haar zoon Mohammad Hussain (24) op een plastic kleedje op de grond. Ze leunen tegen een bed, waarboven een zelfgemaakt wiegje schommelt. Aan de zijkant zijn liefdesverklaringen in het hout gekrast. „Niet van ons”, reageert Hussain. „Dat zat er al in.”

Foto’s Riska Munawarah

Anders dan de andere vrouwen in het kamp heeft Arfakatum de glans in haar ogen niet verloren. Misschien is het de kracht van een hechte familie. Arfakatum verbleef maar liefst 32 jaar in Cox’s Bazar. Ze vertelt dat ze in 1991, toen het eerste grote conflict met het Myanmarese leger begon, naar Bangladesh is gevlucht. „Militairen kwamen naar ons huis in Rakhine. Toen mijn vader weigerde hun bevelen op te volgen, staken ze hem dood.”

Ze leefde jaren in een plastic tent, afhankelijk van hulporganisaties. „Er was geen toekomst.” Afgelopen januari besloot ze met de hele familie te vertrekken. „Samen met andere gezinnen die we kenden gingen we naar het strand.” Ze kochten brandstof en regelden een boot. Ze hadden als bestemming Indonesië in gedachten, maar hadden geen idee hoe ze moesten varen. Ook zij raakten op drift.

Arfakatum denkt dat het de Indonesische kustwacht was die hen gered heeft. „Ze gaven proviand en wezen welke kant we moesten opvaren. Zonder die kapitein hadden we het niet overleefd.” Ze verlegt haar been en bijt op haar tanden om een pijnscheut te incasseren. „Gebroken toen ik in het kamp onze brandende tent moest ontvluchten,” zegt ze, alsof ze zich moet verontschuldigen. „Het is niet goed geheeld. Ik kan er niet goed op lopen.”

Ze is dankbaar voor de opvang, maar na zeven maanden hebben ze nog steeds geen idee wat de procedure is of waar ze naartoe kunnen. „Ik wil dat we bij elkaar blijven en samen ergens een leven kunnen opbouwen.” Achter haar rennen kleinkinderen achter elkaar naar buiten.