Column | Slakkenprikker

Marcel van Roosmalen

Op het pad naar ons huis krioelde het weer eens van de slakken, het is in deze tijd van het jaar onmogelijk om weg of thuis te komen zonder er een paar dood te trappen. Bij binnenkomst controleren we bij de keukendeur de onderkant van elkaars schoenen. Restanten van vers vertrapte slakken zijn moeilijk uit het parket te krijgen. Mijn dochters raken geëmotioneerd als ik weer een slak heb vermoord. Ze houden van de slakken, van de slakken met een huisje meer dan van de naaktslakken.

„Waarom zitten er in Wormer zoveel lieve slakken?”, vroeg Lucie van Roosmalen (8). Ik merk dat ik milder word over ons dorp, maar er zitten hier wel veel meer slakken dan op alle andere plekken waar ik gewoond heb. In Arnhem kwamen we naar buiten als iemand een slak had gezien, in Amsterdam waagden ze zich ook niet.

Ik moest haar een antwoord schuldig blijven. Geen idee waarom slakken zo graag in Wormer zitten. Bij de apotheek tegenover het huis zei de medewerkster die altijd een pakje Nicotinell 1mg voor me achterhoudt dat het komt omdat de grond hier zo sappig is.

„Het is hier altijd vochtig.”

Ze was opgegroeid met slakken, zo lang ze zich kon herinneren zaten er al slakken.

„Vroeger maakten ze er smeersels van, maar tegenwoordig niet meer.”

Ik was benieuwd hoelang geleden ‘vroeger’ was, maar dat wist ze niet.

Een vrouw, er luistert in Wormer altijd iemand mee als ik sta te praten, zei dat naaktslakken helpen tegen jeuk aan de benen. „Dan moet je zo’n vette, zo’n sappige nemen, en dan helemaal uitsmeren. Voelen ze niks van. Toch apotheker?” De medewerkster van de apotheek was er ondertussen door een collega op geattendeerd dat ik vaak stomme stukjes schrijf en had allang spijt dat ze over slakkenzalf begonnen was.

Ze wees naar de vrouw die zichzelf wel eens inwreef met naaktslakken en zei: „Mevrouw werkt hier niet, ze is klant. We verkopen hier geen slakkenzalf.”

„Patiënt”, zei de oudere vrouw, „ik ben een patiënt, ik haal hier medicijnen tegen te hoge bloeddruk.”

Daarna zei ze dat ze soms met een houten satéprikker door haar tuin ging.

„Net zo lang tot hij helemaal vol zit, en die zet ik dan rechtop in het gras.”

Een verhaal om te bewaren voor later, als ze tegenstribbelen als we het dorp ooit willen verlaten.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.