N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
IJstijdpodcast Vincent Bijlo raakt in vervoering van ‘Zo Klonk Nederland’. In deze podcast reconstrueert het radioprogramma Vroege Vogels hoe de natuur klonk in de ijstijd. Een akoestische dwaaltocht langs mammoeten, steppenwisenten en muskusossen.
Het is koud, behoorlijk koud, maar toch niet zo koud als ik me had voorgesteld. Er staat een gemene, snijdende wind. Die haalt de gevoelstemperatuur flink omlaag, maar van dat begrip heeft niemand hier ooit nog gehoord. Er zijn hier nergens bomen die ook maar enige beschutting geven, hooguit wat lage struikjes en een enkel petieterig dwergberkje.
Onder mijn voeten kraakt het lange, taaie gras.
Je zou verwachten dat hier sneeuw ligt, of ijs, maar nee, het is droog, gortdroog. En hier niet alleen. Ik weet dat ik maanden, jaren, tientallen jaren, de hele rest van mijn leven kan doorlopen, zelfs al zou ik het op een rennen zetten, dan nog zou er niets anders zijn dan deze mammoetsteppe. Vergeleken bij dit grasveld zijn die lapjes raaigras in Nederland, waarover men tegenwoordig altijd zo klaagt, minuscule madurodampostzegeltjes. Dit saaie, troosteloze landschap, bedenk ik, terwijl ik in een gigantische bolus trap, gaat bijna het hele noordelijke halfrond van de aarde zo door.
Een drol, ook dat nog, en niet zomaar een. Deze past niet in een vrolijk rood of blauw poepzakje dat de moderne mens meeneemt naar het uitlaatveldje. Bovendien, er is geen mens te bekennen om hem op te ruimen. De mens is hier een bijfiguur; al zou je willen, je zou hem waarschijnlijk niet vinden.
Waar zou je hem moeten zoeken? Nergens een Toeristisch Overstap Punt of een pannenkoekenboerderij. Gras, gras, gras. Ik veeg mijn zevenmijlslaars schoon. Dat gaat nog niet zo makkelijk, deze drol is van een steppenwisent. Als je weet hoe groot zo’n beest is, zijn schouderhoogte bevindt zich op twee meter dertig, dan weet je ook wat ik nu aan mijn laars heb hangen.
Het zou natuurlijk ook wolharige mammoetpoep kunnen zijn, ik ben nog niet zo getraind dat ik het verschil kan ruiken. Wat een beesten zijn dat, die mammoeten, ik hoor ze in de verte. Het geluid dat ze maken klinkt als het Artis-getrompetter van een olifant met de baard in zijn slurf.
Meester-veganisten zijn ze, 8.000 kg zwaar, drie meter hoog, de erevoorzitters van de Partij voor de Dieren. Niks vleesvervangers voor de mammoeten, het is hier all you can eat gras. Ze zijn er achttien uur per dag mee bezig. Ik hoor ze het met hun slurf uit de grond trekken, naar hun mond brengen en tussen hun kaken vermalen. Fabrieken zijn ze, die het gras bemesten en zichzelf ermee vetmesten.
Een potvis spoelt aan, een beer rijt hem open
Hun getrompetter, de fanfare van de ijstijd, komt dichterbij. Ondanks de kou en de snijdende wind breekt het zweet me uit. Het rare is dat ik ze nauwelijks hoor lopen. Een mammoet stampt, neem je aan, hij heit zijn poten in de grond met het geluid van de wederopbouw van Rotterdam na de Tweede Wereldoorlog. Neeneeenee, geen sprake van. Hij rent met gedempte tred, als een Indiaan op mocassins.
Ik wil het op een lopen zetten, want ook de steppenwisenten beginnen nu te rennen, met daverende hoefslag die de aarde doet beven tot minstens zeven op de schaal van Richter die nog niet bestaat.
Plotseling voel ik een hand op mijn arm. Een reddende neanderthaler? Nee, het is Mol, Dick Mol, mammoetexpert van beroep. Hij zegt dat ze niks doen, het zijn zeer goeiige beesten, je moet alleen niet in de weg lopen. Hij leidt me een paar meter naar achteren en daar gaat de ijstijdtrein aan ons voorbij, mammoet na mammoet na mammoet na mammoet na mammoet na mammoet na mammoet, ze rennen vers gras tegemoet.
Wij volgen, in hun spoor, op de brede, holle weg die hun hoeven in het gras hebben getrapt. Als we zo’n 50.000 jaar hebben afgelegd zijn ze bijna allemaal weg, verdreven. Nee, niet door de mens, die is nog steeds een heel klein margedier, nee, de kou laat hem zijn heil elders zoeken. Hij zal hier, net als de wisent, nooit meer terugkeren. Dag, mammoet, het ga je goed.
Fragment uit de podcast ‘Zo Klonk Nederland’
In de verte klinkt, met regelmatige tussenpozen, een klap. Het zal wel weer iets met de bronst zijn. En inderdaad, het is bronstpijn. Mannelijke muskusossen rennen als bezetenen op elkaar af. Bam, botsen hun geweien. Ze strijden om wie het vrouwtje mag berijden in de grote testosterontest der natuur. Maar, wat is natuur nog in dit land, het wordt hier steeds barder, er groeit bijna niets meer. God wat duurt die ijstijd lang, het is gelukkig de Laatste. De Mammoetsteppe is veranderd in de Poolwoestijn. Het is nu zo koud dat stenen zelfs kapotvriezen. Alleen de poolvossen zitten er nog warmpjes bij. Maar dat blijft gelukkig niet zo. Als we verder lopen gaat het regenen, het warmt op. Nee, nog steeds niet door de mens, die jaagt en verzamelt op zeer bescheiden schaal. Kijk, daar heb je een rendier! En hoor, een vrouwtjeseland roept om een man. Ik zet er nu flink de pas in met mijn zevenmijlslaarzen. Ik loop nu door het naaldbos, maar ik ben er nog lang niet, het duurt nog een jaar of 13.000 voordat de mensenheiland geboren zal worden. Dat gaat het rendier hier niet meemaken, die is dan door de opwarming allang noordwaarts getrokken.
De zeespiegel stijgt nu heel snel, eindelijk, de Noordzee loopt vol, de jagers-verzamelaars worden boeren en beginnen na te denken over de oprichting van een partij om hun belangen te behartigen. Het zal nog zeker 7.000 jaar duren voordat dat daadwerkelijk gebeurt. Het Trechterbekervolk gaat aan de slag en laat de hunebedden verrijzen. Op het strand, een stukje naar het westen, spoelt een dode potvis aan. Een bruine beer bespringt hem en rijt met zijn klauwen het enorme zeebuffet open. Andere dieren snellen toe.
Dan rukken de Romeinen op en ik ruk mijn oortjes uit mijn hoofd. Mijn tocht is voorlopig ten einde. Ik suis nog wat na van mijn duizelingwekkende tijdreis. Ik ben weer terug in het tijdperk van het Starbucksbekervolk.