Column | Overheidsingrijpen bij obesitas kent grenzen

Louise O. Fresco

Obesitas en overgewicht kosten Nederland naar schatting 11.500 euro per burger met overgewicht per jaar, zo schat de universiteit van Maastricht. Obesitas en overgewicht brengen ook persoonlijke kosten mee. Niet alleen materieel (grotere maten zijn duurder), maar ook sociaal-psychologisch. Wie (erg) dik is, kan minder makkelijk meedoen met uitjes, heeft een probleem als de roltrap kapot is, heeft minder energie en mogelijk minder kans op werk. Dat kan samengaan met een negatief zelfbeeld, alle recente nadruk op body positivity ten spijt.

De behoefte aan voedsel is inherent aan de wil tot leven. Eten, altijd al omgeven door voorschriften en waardeoordelen, is in een moderne obesogene samenleving nog ingewikkelder geworden. Voedsel is bijna 24/7 te verkrijgen, in de vorm van combinaties van vet, zoet en zout, snacks, snoep en frisdrank. Ook het huishouden kan een obesogene omgeving zijn. Zien eten doet eten. Volgens een recent onderzoek van het CBS zegt eenderde van de ondervraagden gezonder te willen eten, maar verwijst naar de invloed van anderen die dat moeilijk maken. Obesitas en overgewicht zijn gerelateerd aan sociaal-economische klasse, armoede en opleidingsniveau. Ook hormonale en neurologische mechanismen beïnvloeden sterk het handhaven of herstellen van een hoog gewicht. Permanent afvallen is moeizaam zo niet onmogelijk.

Ondertussen wordt er nauwelijks vooruitgang geboekt, ondanks alle knoppen om aan te draaien, zoals voorlichting, openingstijden, meer trappen en voetpaden, lage btw op groente en fruit. De bescheiden ambitie van het Preventieakkoord (terugbrengen van het aantal mensen met overgewicht van 50 procent tot 38 procent in 2040) geeft de moedeloosheid al aan.

En dan ineens zijn er medicijnen als Wegovy en Ozempic (semaglutide), die de zaak op zijn kop zetten. Oorspronkelijk bedoeld voor de behandeling van diabetes onderdrukken ze de eetlust door de hoeveelheid insuline in het bloed te vergroten, waardoor een signaal van verzadiging ontstaat. Ze kunnen een aantal neveneffecten hebben zoals misselijkheid en diarree, maar de effecten op gewicht en gezondheid zijn onmiskenbaar, al moet de patiënt wel gebalanceerd eten. De kosten bedragen meer dan 1.000 dollar per maand.

Dit roept een dubbel dilemma op. Allereerst, stel dat de bijwerkingen verwaarloosbaar blijven, moet de overheid semaglutide vergoeden aan iedereen die het nodig heeft? Een heel leven lang? De uitgaven van 12.000 dollar per persoon per jaar wegen nu bijna exact op tegen de collectieve kosten, en zullen waarschijnlijk dalen als de octrooien aflopen.

Maar is grootschalig ingrijpen in individueel gewicht wel aanvaardbaar? Moet de overheid burgers opvoeden en strak begeleiden bij hun leefstijl of moet het probleem met een medicijn opgelost worden, zodat bij wijze van spreken niemand zijn of haar best hoeft te doen? De gedachte dat de patiënt dankzij een medicijn van verantwoordelijkheid wordt ontslagen, druist in tegen de gedachte dat te zware mensen verantwoordelijk gehouden worden voor hun gebrek aan zelfbeheersing of wilskracht.

Ten tweede, waarom moet semaglutide voorbehouden blijven aan de rijken? Talloze (jonge) vrouwen zouden graag afvallen. Wie slank(er) is, voelt zich energieker.

Hier botst het utilitaristische met het moralistische. Het leven makkelijker maken door een pil kan in die laatste visie niet. Hier botsen ook de grenzen van overheidsingrijpen in individuele levens met het recht op hulp voor wat de burger zelf niet lukt. Zelfs als semaglutide kosten bespaart en burgers gelukkiger maakt, past dat bij een mensbeeld waarin de mens tegelijk mondig en zondig is?