N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Schrijver Alexander Reeuwijk onderzocht de herkomst van de twaalfde-eeuwse Shiva Nataraja in het Rijksmuseum. De handelaar die het beeld verkocht heeft mogelijk gesjoemeld.
De Shiva Nataraja, een beeld van de dansende hindoegod, is de blikvanger van het Aziatisch Paviljoen van het Rijksmuseum. Omringd door vuur danst de god, zijn vier armen sensueel en sacraal gespreid. Volgens het bijschrift is het anderhalve meter hoge bronzen beeld rond de twaalfde eeuw vervaardigd in de Indiase deelstaat Tamil Nadu.
„Rodin omschreef deze beelden als ‘de meest perfecte belichaming van ritmische beweging in de wereld’”, zegt reisboekenschrijver Alexander Reeuwijk. Hij was zelf zo onder de indruk dat hij besloot te kijken hoe dicht hij op de huid van het beeld zou kunnen komen, „zowel fysiek als spiritueel”
Het resultaat is Oog in oog met de goden, dat 7 september is verschenen. In dat boek maakt Reeuwijk niet alleen kennis met een Indiase familie die bronzen godenbeelden maakt, maar gaat hij ook op zoek naar de herkomst van de Amsterdamse Nataraja. „Ik ben nog steeds onder de indruk van de schoonheid”, zegt hij na zijn zoektocht. „Maar ik zie nu ook een beeld dat onderdeel is geweest van een complexe geschiedenis. Ik heb ontdekt dat het in de jaren twintig van de vorige eeuw onderdeel was van de zacht gezegd schimmige handel tussen een Franse archeoloog, een Chinese kunsthandelaar in Parijs en New York, en Musée Guimet, het aan Aziatische kunst gewijde museum in Parijs. Ik zie nu ook voor me hoe er geld werd betaald aan de priester van de tempel in Mailam, hoe er met het beeld werd gezeuld, hoe het met een auto naar de haven van Pondicherry werd gesmokkeld, om vervolgens in een krat naar Frankrijk verscheept te worden.”
Laten we in Amsterdam beginnen. Hoe is het beeld in het Rijksmuseum terechtgekomen?
„Het is in 1935 gekocht door wat toen nog de Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst (VVAK) heette, inmiddels mogen ze zich Koninklijk (KVVAK) noemen. Een van hun leden had het beeld gezien tijdens een bezoek aan de galerie van de Parijse handelaar C.T. Loo. Met moeite en met hulp van de Vereniging Rembrandt heeft de vereniging de benodigde 18.000 gulden (nu vergelijkbaar met 180.000 euro) bijeengebracht. Na aankoop is het beeld eerst tentoongesteld in het Stedelijk Museum Amsterdam. Later heeft de vereniging de Nataraja met bijna de hele collectie in bruikleen gegeven aan het Rijksmuseum.”
Wie was C.T. Loo?
„Een dandy-achtige Chinese kunsthandelaar met galeries in Parijs – de Pagode in Chinese stijl bij Parc Monceau bestaat nog steeds – en aan Fifth Avenue in New York. Ching Tsai Loo was vooral gespecialiseerd in Chinese kunst, maar handelde ook in Zuid-Indiase objecten.”
Hoe was hij volgens hemzelf aan de dansende Shiva gekomen?
„Dat vertelde hij niet. De VVAK stuurde na de aankoop nog wel een brief met vragen over de herkomst. C.T. Loo antwoordde dat hij het antwoord schuldig moest blijven.”
Binnen 48 uur konden beelden ontvreemd en verscheept zijn
Hoe bent u toch op het goede spoor van de herkomst gekomen?
„In een roman over C.T. Loo door Géraldine Lenain, hoofd van de afdeling Aziatische kunst van Christie’s, uit 2013 staat terloops dat hij alle Indiase beelden verkreeg via de Franse archeoloog Gabriel Jouveau-Dubreuil. Deze man was eigenlijk leraar natuurkunde aan het Collège in Pondicherry, een Franse enclave in het onder Brits bestuur staande India. Hij raakte onder de indruk van de Indiase kunst en ontwikkelde zich in zijn vrije tijd tot archeoloog. Hij publiceerde over iconografie, maar had de pech dat zijn werken vanwege de Eerste Wereldoorlog in de Franse academische wereld nauwelijks werden opgemerkt.
„Uit correspondentie van hem, die ik in het archief van Musée Guimet heb ontdekt, blijkt dat hij daarom een faustiaans pact sloot met C.T. Loo. Die was via de hoofdconservator van Musée Guimet met hem in contact gekomen: C.T. Loo betaalde alles wat Jouveau-Dubreuil nodig had om op Brits territorium archeologische vindplaatsen illegaal op te graven en met smeergeld voor priesters, burgemeesters en lokale politiehoofden eeuwenoude bronzen tempelbeelden op te kopen, Jouveau-Dubreuil onderhield in geheimtaal contacten met zijn ‘medewerkers’, en smokkelde de objecten, die volgens de Britse wet India niet mochten verlaten, naar Pondicherry, waar ze geadresseerd aan Musée Guimet zonder problemen op een schip naar Frankrijk werden gezet. Binnen 48 uur konden beelden ontvreemd en verscheept zijn, schreef Jouvreau-Dubreuil trots. Het Parijse museum werd voor bewezen diensten betaald in objecten of geld uit de opbrengst van wat C.T. Loo verkocht.”
Hoe weet u dat ook de Amsterdamse Nataraja zo is verhandeld?
„In een brief van 26 oktober 1925 aan het Musée Guimet vertelt Jouveau-Dubreuil over een prachtige, ongeveer 1,5 meter hoge Nataraja in de tempel van Mailam, ‘20 mijl ten N W van Pondicherry’, die hij voor 900 roepie – in die tijd veel geld voor de lokale bevolking – denkt te kunnen verwerven. Zulke grote Nataraja’s zijn zeldzaam. In de collectie van het Musée Guimet zit niet zo’n beeld. C.T. Loo verwijst in een brief met Jouveau-Dubreuil wel naar de grote Nataraja die ze aan Amsterdam hebben verkocht.”
Wat wilt u dat er nu gebeurt?
„Het Rijksmuseum zou er goed aan doen het hele herkomstverhaal te vermelden; het geeft extra verdieping aan het beeld. En ik adviseer de KVVAK meer aan herkomstonderzoek van de Aziatische objecten te doen. In de collectie zitten bijvoorbeeld nog meer objecten die via C.T. Loo zijn verworven.”