N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Joyce Roodnat Het gedoe rond de neusprothese die Bradley Cooper draagt in de biopic over Leonard Bernstein doet Joyce Roodnat de vraag stellen: is zo’n neus überhaupt nodig? Het krampachtige moeten ‘lijken op’ is een valstrik voor biopics, weet ze, sprekend lijken is nergens voor nodig.
Er is heibel over een valse neus. In de film Maestro over dirigent Leonard Bernstein kreeg de acteur zo’n neus opgeplakt en nu zou er sprake zijn van antisemitische stereotypie. Lijkt me niet, Bernstein had een stevige neus, nou en? De vraag is eerder: moest die valse neus überhaupt? Nicole Kidman had een valse neus als Virginia Woolf in The Hours. Die stoorde me niet, maar was hij nodig? Eigenlijk niet. Ze wás Woolf, door haar stramme woede, haar afwerende oogopslag, niet doordat ze op de foto’s leek.
Een goeie acteur kan alles spelen, ook een echte persoon. En dan is het doel geen kopie of evenbeeld. Belangrijker is via lichaamstaal en gedrag door te laten sijpelen wat een persoon drijft, wat deze denkt, wil, nog weet en wil vergeten.
Dat krampachtige moeten ‘lijken op’ is een valstrik voor biopics. Zo lijkt in de Netflixserie Bardot de actrice min of meer sprekend op Brigitte Bardot. Voor de bakker, dus. Maar nee. Bardots mysterieuze onweerstaanbaarheid ontgaat haar, waarmee de hele serie door zijn hoeven zakt.
Op het festival Film by the Sea in Vlissingen schuif ik gretig aan voor de voorpremière van Golda. Want de geweldige Helen Mirren speelt Golda Meïr, Israëls legendarische premier. Wat doet Mirren met Golda? Ik ben zo benieuwd, maar het ontgaat me want ze verdwijnt achter een namaakneus, een namaakgezicht en een compleet namaaklichaam. Vreemd hoor. Heb je Mirren, maak je het haar onmogelijk om een indruk te creëren van Meïrs typerende vernuft, non-conformisme en humor. En waarom? Sprekend lijken is immers nergens voor nodig. Check Lady Di in Spencer (Kristen Stewart), ervaar Jacqueline Kennedy in Jackie (Natalie Portman). Die doen lichtelijk aan hun personages denken, maar ze definiëren hen tot in de finesses. En het zijn huzarenstukjes. Want hoe sterker het imago van een wereldberoemd mens, des te sneller het op film of toneel een lege huls wordt, of een karikatuur.
Zo ken ik maar twee geslaagde Marilyn Monroes. De ene is van Theresa Russell in Insignificance (1985). Alleen oppervlakkig haar echoënd, herschiep zij haar puur op gecalculeerde uitstraling. Datzelfde lukte Michelle Williams (My week with Marilyn, 2011). Ook met Albert Einstein zit men er, met poespas van pruik en rubberen rimpels, vaak naast. Maar in Oppenheimer treft Tom Conti hem onmiskenbaar, zonder een spat op hem te lijken.
Cruciaal is vertrouwen in acteur of actrice. Jaren geleden zag ik in Londen Marlene, een muziektheaterstuk over Marlene Dietrich. De actrice leek in de verste verte niet op Dietrich, maar de regisseur liet dat niet rechttrekken met make-up. Hij bouwde op haar talent en daar zat ze: Marlene. Komend voorjaar bereikt dat stuk Nederland, op initiatief van rasperformer Sven Ratzke. Zelf speelt hij Dietrich. Uiteraard. De zanger die hij is zal weglopen met haar hese stem. De rest vult hij in en vult hij aan. Ik heb alle vertrouwen.