N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Beeldende kunst
Abstract-expressionisme Of het nu haringen waren of dode runderen: alles wat de Frans-Joodse schilder Chaïm Soutine vastlegde kreeg een tijdloze ziel.
Koortsachtig en in één golf van energie geschilderd, zo ogen de landschappen, portretten en stillevens van de Joods-Franse kunstschilder Chaïm Soutine (1893 – 1943). Ze zijn vanaf 1916 in een periode van zo’n twintig jaar ontstaan. Dikke penseelstreken en verfvlekken zijn grof tegen elkaar aangezet en overlappen elkaar. Hier en daar is er haastig overheen geveegd, soms is de verf direct uit de tube op het doek geknepen. Ondanks de intensiteit van de schildersroes wist Soutine heel precies wat hij beoogde.
Vaak was hij ontevreden over het resultaat en veel werken vernietigde hij daarom. Toch zijn er honderden schilderijen overgebleven, die soms door vrienden en kunsthandelaren onder zijn handen zijn weggehaald. Zestig daarvan zijn nu te zien in Düsseldorf, met een accent op het werk uit de jaren twintig.
Vanaf 1919 schilderde Soutine enkele jaren in het kunstenaarsdorp Céret in de Franse Pyreneeën. Zijn verblijf daar dankte hij aan de Parijse kunsthandelaar Léopold Zborowski. Soutine’s vriend Amedeo Modigliani (1884 – 1920) had de jonge schilder in drie jaar daarvoor aan Zborowski voorgesteld. Er was een klik en Zborowski besloot om Soutine een dagelijkse toelage van vijf francs toe te kennen – dat was net genoeg om in leven te blijven – in ruil voor het exclusieve recht op al het werk.
Soutine was vertrouwd met honger en ontberingen. Hij was het tiende kind in een gezin van elf kinderen, zoon van een schoenmaker en geboren in een joods-orthodoxe gemeenschap in het huidige Wit-Rusland. In 1913 vertrok hij naar Parijs, waar hij contact zocht met La Ruche, een gemeenschap van uit Oost-Europa geïmmigreerde kunstenaars. Soutine sprak uitsluitend Jiddisch. In die eerste jaren logeerde hij elke nacht ergens anders, leed honger en ontwikkelde een maagzweer waaraan hij uiteindelijk op vijftigjarige leeftijd zou overlijden.
Gretigheid en angst
Uit deze periode dateert Stilleven met Haringen (1915/16), een trefzekere compositie van drie zilverwitte haringen op een donkergeel bord en een lege witte kom. Het monochrome zwarte vlak helt naar voren, bijna parallel aan het oppervlak van het linnen. De schilder heeft het eten van de haringen uitgesteld om het voedsel eerst te schilderen. Twee vorken liggen als klauwen links en rechts op het bord, klaar om de haringen met hun grote zwarte ogen en open bek te verscheuren.
Het stilleven is een fascinerende vereenzelviging van de schilder met de afgebeelde dieren: eten of gegeten worden, de verschillende perspectieven van subject en object vallen samen in het beeld.
Al in de vroege stillevens zit de ambivalentie die kenmerkend is voor het oeuvre van Soutine: een combinatie van gretigheid en angst, van vitaliteit en diepe wanhoop. Het is goed te zien in een reeks van drie schilderijen van het op een heuvel gelegen Zuidfranse stadje Cagnes-sur-Mer, waar Soutine tot 1925 verbleef. De knalgele verwrongen huizen wiebelen op een heuveltop, monsters zijn het, net als bomen en donkere schaduwen, de wereld zweeft en stort in elkaar.
Het existentialistische levensgevoel komt hier nog heviger tot uitdrukking dan bij kunstenaars als Vincent van Gogh en Edvard Munch. Het is bekend dat Soutine niet kon schilderen zonder het landschap of het model voor ogen te hebben, hij schilderde nooit uit het geheugen. Toch zijn deze voorstellingen geen afbeeldingen van concrete gebeurtenissen of onderwerpen, maar uitdrukkingen van een emotionele staat van zijn op dat moment.
In de winter van 1922/23 kwam de grote doorbraak: de Amerikaanse verzamelaar Alfred C. Barnes zag in een café in Montparnasse Soutine’s Patissier en kocht het, samen met nog 51 doeken. Na zijn dood werd Soutine ontdekt als de grote voorloper van het Abstract Expressionisme en werd hij zelfs het belangrijkste voorbeeld voor hele generaties schilders, van Willem de Kooning tot Jackson Pollock en van Francis Bacon tot René Daniëls en Marlene Dumas.
Op de tentoonstelling Chaïm Soutine is een aantal werken die Barnes kocht te zien, waaronder de fraaie Bakkersjongens – in witte jasjes en met bakkersmuts op het hoofd. Strikt genomen is van ‘wit’ geen sprake, het is een amalgaam van blauw, geel, paars, grijs, rood dat zich toch als wit voordoet. De ogen zijn sterk asymmetrisch en de ene wang knalgroen, de andere oranje. De figuur lost als een schim op in de verf. Zo ook De Oude Actrice (1922), een meesterlijk portret van een broodmagere vrouw in zwarte jurk, waarin ouderdom en in zichzelf gekeerd zijn getransformeerd zijn tot een transparante spookverschijning.
Tentoonstellingen in Parijs en New York volgden en vanaf 1925 had Soutine eindelijk in Parijs een eigen appartement en groot atelier. Toch bleef hij voortdurend van woning wisselen en verhuisde hij minstens twee keer per jaar. Soutine negeerde de kunst van tijdgenoten, sloot zich bij geen enkele kunstbeweging aan en bestudeerde in het Louvre schilderijen van de oude meesters, zoals het stilleven met een hangende rog van de 18e eeuwse schilder Chardin. Soutine schilderde een groot aantal stillevens met morsdode dieren: een fazant uitgespreid op een wit doek, hangende geplukte kippen, roggen opgespannen aan twee punten, met opengesperde bek en bloederige darmen. Tijdloze schilderijen zijn het.
Rembrandt
Het bekendst zijn de schilderijen van een geslachte os, waartoe de opgehangen os van Rembrandt de bron van inspiratie was. De enige reis die Soutine vanuit Frankrijk ondernam, was naar het Rijksmuseum in Amsterdam om dit werk (later toegeschreven aan Carel Fabritius) te zien. Op het atelier van Soutine hing dagenlang een karkas. Toen het begon te rotten en zwart werd, haalde hij bij de slager vers bloed en gooide het over het dier zodat hij verder kon schilderen. Het gestroopte rund uit 1925 is zijn grootste schilderij (202 x 114 cm). Het opgehangen rund bedekt, tegen een donkerblauwe achtergrond, omspant het hele doek. Vlees is hier verf geworden.
Soutine’s gezondheid verslechterde in de laatste tien jaar van zijn leven snel. Bovendien werd hij in 1943 als Russische Joodse vluchteling geregistreerd, waarmee hij voor de nazi’s vogelvrij was. Hij overleed als een eenzame buitenstaander en als de migrant die hij altijd was gebleven.