Het Rotterdams Philharmonisch Orkest bezingt de transformerende kracht van liefde in een onorthodoxe seizoensopening

Recensie Muziek

Someday we’ll find us Het Rotterdams Philharmonisch Orkest opende zijn nieuwe seizoen opvallend: met musical, Björk en eigenzinnige nieuwe muziek. Dirigent en samensteller Manoj Kamps leidde het orkest en drie gastvocalisten in een memorabel concert.

Het concert Someday we’ll find us. V.l.n.r. Cameron Bernard Jones, Diamanda La Berge Dramm en Katharine Dain, met dirigent Manoj Kamps voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
Het concert Someday we’ll find us. V.l.n.r. Cameron Bernard Jones, Diamanda La Berge Dramm en Katharine Dain, met dirigent Manoj Kamps voor het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Foto Harold de Smet

Bij de seizoensopening van een symfonieorkest verwacht je, nou ja, symfonische muziek. Enkele hoogtepunten uit het repertoire, misschien gelardeerd met een handvol aria’s. Bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest ging dat vrijdagavond anders en alleen al door de onorthodoxe insteek was de avond memorabel. Het programma dat dirigent en theatermaker Manoj Kamps op verzoek van het orkest samenstelde zat slim in elkaar, en de uitvoering, met drie heel verschillende gastvocalisten, was uitstekend.

West End-musicalzanger Cameron Bernard Jones trapte af. Met zijn diepe bariton zong hij vanaf het balkon ‘Loving you’ uit Stephen Sondheims Passion (1994), heel intiem, slechts begeleid door piano. De spaarzame orkestaccenten gingen vervolgens naadloos over in een sensuele lezing van Debussy’s Prélude à l’après-midi d’un faune: langzaam, ingetogen, een tikje broeierig en steeds volmaakt transparant. Jones volgde met Sondheims ‘Moments in the woods’, waarin de prins voor de gelegenheid was veranderd in een fabelwezen: „Did a faun really kiss me?

Lees ook dit interview met Manoj Kamps: ‘Ik wil andere verhalen, andere identiteiten’

Liefde. Daarover ging het in Rotterdam: de transformerende kracht van de liefde. En daarmee ging het ook over identiteit. Manoj Kamps, die zich identificeert als queer en non-binair (voornaamwoorden: hen/hun), gaf het concert de titel ‘Someday we’ll find us’. Het was niet moeilijk om het programma te zien als een reflectie van hun persoonlijke zoektocht. Tegelijkertijd was het groter en ruimer dan dat, een uitnodiging om je open te stellen: want wie kent niet, om met zangeres Björk te spreken, het verlangen om als een virus binnen te dringen in het systeem van een ander?

Björk

Björk vormde de derde pijler onder het programma. In afwisseling met Jones’ Sondheim-repertoire zong Diamanda La Berge Dramm, de veelzijdige maker die zich behalve als violist steeds nadrukkelijk ook als vocalist profileert, vier nummers, waaronder ‘All is full of love’. De sterke orkestbewerkingen zijn enkele jaren geleden gemaakt voor sopraan Renée Fleming. Maar La Berge Dramm zong veel minder ‘klassiek’ en sloot met haar hese, ijle klank op een eigen manier duidelijk aan bij de onnavolgbare Björk. Vooral ‘Jóga’ was prachtig, met vanuit het orkest een gonzend klankveld en een pompende beat waaraan de voltallige slagwerksectie bijdroeg.

Het pièce de resistance was, gedurfd, het recente unde imber et ignes van Rick van Veldhuizen – volgens Kamps „een popsong van negentien minuten”. Van Veldhuizen schreef het in 2020 voor het Nederlands Studenten Orkest, geleid door Kamps en met sopraan Katharine Dain als solist. Met haar grote, warme geluid imponeerde Dain opnieuw in de veeltalige evocaties van lust, terwijl het Rotterdams zich uitleefde in woelige klankmengsels, als één hijgende, knorrende onderbuik.