N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Parlementaire enquête Fraudebeleid Rutte was in Balkenende-I en -II staatssecretaris Sociale Zaken, toen het toezicht op bijstandsfraude werd aangescherpt. Tijdens het verhoor door de enquêtecommissie, donderdagmiddag, zei Rutte dat de kabinetten-Lubbers ook al meer repressie nodig achtten. „Ik vond dat zelf ook logisch.”
Van de dikke twee decennia die deze eeuw telt, zat Mark Rutte opgeteld zeventien jaar in het kabinet. Dertien jaar daarvan diende Rutte (VVD) als premier, sinds juli demissionair, en als zodanig gaf hij leiding aan een ministeriële commissie die vanaf 2013 de fraudebestrijding intensiveerde.
En dat niet alleen: Rutte was aan het begin van de eeuw ook staatssecretaris van Sociale Zaken in de eerste twee kabinetten-Balkenende. Het was in die jaren dat het toezicht op bijstandsfraude al fors werd aangescherpt. Het toverwoord van die tijd, ‘risicosturing’, lijkt bovendien niet heel ver af te liggen van het meewegen van allerhande persoonskenmerken – één bron van de ontspoorde fraudejacht van de afgelopen jaren.
Het wekt dan ook geen verbazing dat de parlementaire enquêtecommissie, die het op hol geslagen fraudebeleid en de vastgelopen dienstverlening van de overheid onderzoekt, Rutte maar liefst twee keer heeft uitgenodigd. Maar wie hem donderdag hoorde spreken, over zijn periode als staatssecretaris, hoorde een politicus die zichzelf vooral zag als een radertje, niet als de spin in het web.
Van Agt en Lubbers
Ruttes onder ede afgelegde verhoor mondde met regelmaat uit in een geschiedenisles. De enquêtecommissie kijkt al naar een periode van dertig jaar, maar Rutte ging in zijn analyse nog verder. Tijdens de kabinetten van Van Agt en Lubbers was namelijk al het besef ontstaan dat een goedwerkend sociaal vangnet niet zonder controle op misstanden kon, betoogde hij.
Het sturen op risico’s, en niet alleen op signalen, was in Ruttes ogen bijvoorbeeld „logisch, iets dat wij oppakten en verder brachten”. De kabinetten van Kok in de jaren negentig hadden daarvoor de rapporten aangeleverd, hij was alleen de eerste die ze in de praktijk ging brengen.
„Dit speelt zich allemaal af tegen de achtergrond van Buurmeijer en Van der Zwan”, hield Rutte op een ander moment vol, verwijzend naar twee gezaghebbende rapporten die wezen op frauderisico’s bij de werknemersverzekeringen en in de bijstand. Sinds die tijd, zo vond Rutte, stond al vast dat in het fraudebestrijdingsbeleid „te veel aandacht voor preventie was, en te weinig voor repressie”.
Het fraudeprobleem was bij zijn aantreden als staatssecretaris in 2002 dan ook „serieus” genoeg om op te treden, vond Rutte, al was het bewijs veelal „anekdotisch”. Tweede Kamerlid Salima Belhaj (D66), de voorzitter van de enquêtecommissie, vroeg hem of het kabinet niet simpelweg uit was geweest op een kostenbesparing. Het regeerakkoord van Balkenende-I sprak immers uit dat met strengere fraudebestrijding 120 miljoen euro extra kon worden opgehaald.
‘Draagvlak overeind houden’
Dat ontkende Rutte. Hij voerde voor zijn strengere beleid twee beweegredenen aan: het kabinet wilde het draagvlak voor de bijstand overeind houden door misbruik te voorkomen, en perspectief bieden aan mensen die langdurig in de bijstand zaten door niemand als ‘verloren’ te beschouwen. En, zo bleef hij benadrukken, hij voegde zich simpelweg in het pad van zijn voorgangers.
In die laatste opmerking beet Belhaj zich in vast. „U praat over trends, u was toch ook staatssecretaris?” vroeg ze. Rutte knikte: „Ja, ik vond het zelf ook logisch, ik vond het verstandig.”
Rutte stuurde in 2003 een brief aan gemeenten waarin hij waarschuwde voor het risico op bijstandsfraude onder Somalische inwoners
Later begon ze er opnieuw over: „Het staat een staatssecretaris natuurlijk vrij om te zeggen: we willen het anders doen.” Opnieuw antwoordde Rutte instemmend: „Zeker. Ik neem er ook volle verantwoordelijkheid voor. Ik vond het een logische ontwikkeling.”
In Ruttes twee jaar als staatssecretaris op Sociale Zaken veranderde veel. Gemeenten werden verantwoordelijk voor de bijstand, terwijl de landelijke overheid juist de fraudebestrijding naar zich toetrok. Controles werden bovendien strenger, dankzij de groeiende aandacht voor dat risicogestuurde werken. Dat betekende dat de overheid niet langer wachtte op een signaal van fraude, maar soms ook op zoek ging op basis van iemands risicoprofiel.
Misschien wel het beroemdste voorbeeld uit die jaren is aan Rutte verbonden. Hij stuurde in 2003 een brief aan gemeenten waarin hij waarschuwde voor het risico op bijstandsfraude onder Somalische inwoners. Zij zouden naar het Verenigd Koninkrijk zijn afgereisd, terwijl ze nog steeds een uitkering ontvingen. Meerdere Somalische Nederlanders meldden dat ze daarna hun uitkering verloren, bijvoorbeeld omdat ze niet direct meewerkten met rechercheurs die op de stoep stonden.
Rassendiscriminatie
Op basis van die brief oordeelde een rechtbank in Haarlem, een van de gemeenten die het beleid toepasten, later dat Rutte had aangezet tot rassendiscriminatie. Hoe keek hij daarop terug, wilden de commissieleden weten. Volgens Rutte was sprake geweest van een „fraudepatroon” en was het „ondenkbaar” geweest daar geen werk van te maken.
Het meenemen van nationaliteit zag Rutte toen niet als problematisch: andere persoonskenmerken, zoals geslacht en leeftijd, waren in die tijd ook gangbaar in het opbouwen van risicoprofielen. Toch zou hij het nu anders doen, vanwege die rechterlijke uitspraak.
Hoe Rutte precies over het profileren op basis van nationaliteit denkt, bleef ook na dit verhoor onduidelijk. Na de val van Rutte-III vanwege het Toeslagenschandaal, stond Rutte in een debat tegenover Geert Wilders (PVV), die aandrong op het registreren van nationaliteit om beter fraude te kunnen bestrijden. Rutte wilde dat niet doen, maar zei ook dat „zijn privéopvatting” erop neerkwam dat hij „het eigenlijk wel met hem eens” was.
Onder Ruttes premierschap nam de fraudebestrijding nieuwe, nog strengere vormen aan. Daarover wordt hij in de komende weken opnieuw verhoord door de enquêtecommissie. Die commissie presenteert haar conclusies naar verwachting begin volgend jaar, na de verkiezingen.
Welke toon Rutte in dat verhoor aanslaat, is nog moeilijk te zeggen. Toen hij vorig jaar als premier werd ondervraagd door de parlementaire enquêtecommissie die de gaswinning in Groningen onderzocht, begon hij voortdurend over zijn „coördinerende rol”. Meestal, zei hij toen, stond hij aan de zijlijn.