N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Muziek
Opera ‘Mahagonny’ van Weill en Brecht, nu bij De Nationale Opera in Amsterdam, gaat over een woestijnstad waar alles mag. In zijn intrigerende regie maakt Ivo van Hove zowel de gloed als de leegte voelbaar.
Het begint met drie boeven op de vlucht. Hun wagen is kapot, voor hen strekt de woestijn zich uit en waar ze vandaan komen worden ze gezocht door de politie. Dus moeten ze maar hier blijven, beslist een van hen, mevrouw Begbick (sopraan Evelyn Herlitzius), en hier de ideale stad stichten: „Omdat de wereld zo slecht is.”
Ziehier de logica die werkzaam is in de opera Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny (1930) van componist Kurt Weill en tekstdichter Bertolt Brecht. Woensdag ging bij De Nationale Opera een nieuwe productie in première, in een intrigerende, door projectieschermen en greenscreens gedomineerde regie van Ivo van Hove, die terugkeert na zijn bejubelde Salome uit 2017. Zijn Mahagonny was voor het eerst te zien in het operafestival van Aix-en-Provence in 2019, geplande Amsterdamse uitvoeringen in 2020 gingen vanwege corona niet door.
Het was het wachten waard. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de productie actueler is, sinds het Amerikaanse Capitool in 2021 bestormd werd door boeven die een ideale staat wilden stichten. Het verhaal van Mahagonny is in alle profetische hevigheid een verhaal van onze tijd, waarin genot en vermaak de hoogste waarden vertegenwoordigen, de realiteit zijn goudstandaard verloren heeft en voor geld alles te koop is.
De stad Mahagonny wordt al snel bevolkt door hordes ‘ontevredenen van alle continenten’, zoals houthakkers die door jaren beulen in Alaska rijk geworden zijn. Hun rijkdom trekt weer vrouwen van lichte zeden aan, zoals Jenny, die het lied zingt dat als ‘Alabama Song’ door onder meer The Doors beroemder is geworden dan de opera.
Lees ook een interview met Ivo van Hove: Ivo van Hove blijft graag een raadsel, ook voor zichzelf
Observerende blik
Prostituee Jenny (sopraan Lauren Michelle) en houthakker Jimmy (tenor Nikolai Schukoff) vormen het liefdeskoppel van de opera. Hun eerste ontmoeting, frontaal gefilmd in dubbele close-up, is bijna een mooi intiem moment (dat al snel verbroken wordt, zoals alles in Mahagonny snel gaat en breekt). Vervolgens gebeurt er van alles en nog wat: Jimmy rebelleert tegen de regels van Frau Begbick; de stad ontsnapt ternauwernood aan vernietiging door een orkaan; Jimmy is de held als hij verkondigt dat men voortaan onbeperkt mag vreten, neuken, vechten en zuipen; maar als hij zijn drankrekening niet kan betalen, wordt hij pardoes ter dood veroordeeld – want gebrek aan geld is ‘de grootste misdaad op aarde’. Ook Jenny weigert hem te helpen. Dan pas zien we hen weer samen.
Zo’n samenvatting klinkt nogal niksig, maar de opera is een reeks losjes samenhangende scènes, waarmee Weill en Brecht de toeschouwer met ‘de mens’ wilden ‘confronteren’ en hem aan het denken zetten. Geen vervoering maar onderzoek. Van Hoves regie voert die observerende, afstandelijke blik radicaal door, met camera’s en schermen op het podium die je blik voortdurend bij de live acteurs vandaan trekken; hij toont de gloed én de leegte van de virtuele werkelijkheid, maar weet ook de menselijkheid van de personages aan te boren. Het zijn archetypes, lege hulzen op een scherm, en toch voel je dat ze echt leven en lijden. Jimmy’s dood, gespeend van sentimentaliteit, is adembenemend. In die paradox schuilt de kracht van de voorstelling.
De cast zingt over de hele linie goed, met Jenny en Jimmy en de imposante bas-bariton Thomas Johannes Mayer (Dreieinigkeitsmoses) als blikvangers. Het geweldige koor van DNO schakelt moeiteloos tussen een a capella minirequiem en een heus quasi-Slavenkoor aan het slot. Het Nederlands Philharmonisch speelt uitstekend onder Markus Stenz, die met priemende blik nog een kleine cameo krijgt. Uiteindelijk is het Weills listige, gelaagde en veelzijdige muziek die de illusie bijna drie uur levend houdt, waarna het hele zooitje in vlammen opgaat.