Column | Denken, denken, denken

Ellen Deckwitz

Afgelopen zaterdagmiddag lag ik met de oudste zoon van mijn zus, inmiddels een potige twintiger, in het park, een beetje te klagen over de politiek (hij), over rugpijn (ik), en over wat een gedoe het toch is om anno 2023 nog een beetje monter in het leven te staan (wij). „Het lukt me de laatste tijd wel steeds beter om me minder van de dingen aan te trekken”, zei mijn neef.

„Welke dingen?”

„Dat de wereld affikt, dat Europa in geopolitiek opzicht de kneus van de klas aan het worden is, dat onze overheid deals met dictators sluit waardoor er mensen omkomen in de woestijn.”

„Oh, die dingen”, mompelde ik.

„Wat mij enorm helpt is om er gewoon niet meer van uit te gaan dat denken je überhaupt helpt. Ik bedoel, de meesten denken hun hele leven lang, en niemand die er echt beter van lijkt te worden.”

Hij krabde aan zijn wenkbrauw, waar ooit een piercing zat.

„Ik heb zelf zo lang gezocht naar een filosofie”, vervolgde hij. „Hoe ik het beste kon leven, naar het grote inzicht waardoor ik met alles vrede kon hebben, maar het kwam maar niet. Vervolgens hoopte ik op onverschilligheid, maar dat moet je ook weer niet willen, want voor je het weet ben je kneiterdepressief.”

„En nu?”

„Nu heb ik me er maar bij neergelegd dat het niet helpt om je alles aan te trekken. Je moet ook nog energie overhouden om te kunnen functioneren.”

Langzaam koelde het af en merkte je dat ondanks de zon de herfst toch al om de hoek wachtte. Onder de geur van warm gras en bladeren rook je ook al wat vleugjes najaarsrot. „Denken, denken, denken”, zei mijn neef. „Het is natuurlijk heel goed geweest, die constante zoektocht van de mensheid naar die ene verlossende wijsheid om de boel voor eens en altijd dragelijk te houden. Al malende maakten onze hersens allerlei nieuwe verbindingen aan, waardoor we al dan niet per ongeluk op verfrissende inzichten stuitten zoals het altruïsme of op het idee kwamen om bijvoorbeeld de wasmachine of de orthodontist uit te vinden. Dat verloste ons natuurlijk niet van ons eeuwige gepieker maar onze kleren ruiken dankzij al dat gemaal tenminste wél fris.”

„En onze tanden staan er prachtig bij.”

„Dat ook, dat ook”, peinsde hij voor zich uit, terwijl een konijntje over het veld schoot en onder een afvalbak verdween. „Misschien moeten we het daar gewoon voor doen.”

Hij gniffelde.

„Tot er eindelijk écht een goed idee voorbijkomt.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.