N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Littekens Onder de Waddenzee ligt een lang, zwart pad – restant van een dam. Corine Nijenhuis over het nut van het stilstaan bij vervlogen menselijk ingrijpen in de natuur.
Wie met regelmaat de Waddenzee bevaart is er bekend mee; de opmerkelijk rechte stippellijn die op de vaarkaart tussen Ameland en het vasteland getekend staat. De schipper die er ankert en wacht tot de zee zich slurpend en gorgelend teruggetrokken heeft bij laagtij, wordt beloond met een onvermoede gewaarwording: een honderden meters lang glinsterend zwart pad op de vale zeebodem. Oesters en mossels hebben zich vastgezet op basaltblokken, ze bedekken wat niet anders dan door mensenhanden gemaakt kan zijn; het restant van een bouwsel tussen eiland en vast land. De naam van dit achtergebleven spoor vind je terug op oude kaarten. Verbindingsdam. In de volksmond de Amelander Dam geheten.
Ik hou van spoorzoeken in het landschap. Omdat achter iedere nagelaten afdruk een geschiedenis schuilgaat en vaak een verrassend verhaal. De geschiedenis van de Amelander Dam is er een bijvoorbeeld van. Hoewel in 1888 op topografische kaarten gesproken wordt van een ‘Dam ter aanhechting van Ameland aan den vasten wal’, was het doel van het bouwwerk een andere dan een smalle verbinding tussen die twee. Het doel was het inpolderen van de Waddenzee.
Veel sporen in het landschap zijn het gevolg van menselijk handelen. Wat je ziet zijn de restanten van ondernemingen uit een – soms ver – verleden, die als doel hadden de oorspronkelijke, natuurlijke omstandigheden te veranderen opdat het er beter op werd voor ons, de mens. Hoewel ieder project allicht verdedigbaar is in het licht van zijn tijd, roept het zien van de overblijfselen de vraag op hoeveel ingrepen een landschap verdragen kan voordat het verminkt raakt. Het antwoord kan een leidraad vormen bij het maken van toekomstige keuzes waarbij we noodzaak en wenselijkheid tegen elkaar afwegen. Het kan een aansporing zijn om na te denken over de verhouding tussen mens en natuur.
Hoeveel ingrepen kan een landschap aan voor het verminkt raakt?
De motivatie om in te grijpen in het landschap is verschillend en soms ook een combinatie van redenen. Bij de Amelander Dam speelde expansiedrift een grote rol, maar ik vermoed dat de bedenker en uitvoerder van het plan ook gedreven werd door een ijdele ambitie om gezien te worden. Jonkheer Pieter Jan Willem Teding van Berkhout was geen toegewijd ingenieur die zich bezighield met het beschermen van het land tegen de zee, maar een adellijk advocaat uit het achterland die zichzelf graag op de kaart zette.
Ook machtsvertoon en concurrentiedrift kunnen drijfveren zijn om de natuur de wil op te leggen. Het kanaal dat ingenieur Adrianus François Goudriaan in 1826 dwars door Waterland en Marken groef, gold als alternatief voor het Noordhollandsch Kanaal. Goudriaan vond het kanaal dat zijn concurrent en aartsvijand Jan Blanken in opdracht van koning Willem I realiseerde te lang om efficiënt te kunnen zijn. Hijzelf kon dat beter. Al tijdens de bouw van het Noordhollandsch Kanaal kwam Goudriaan met een plan voor een waterweg die zijn eigen naam zou dragen. Willem I ging er uiteindelijk voor overstag. Sterker, nadat het parlement de begroting van het project afkeurde, besloot de vorst het project zelf te financieren. De kanalenkoning handelde zoals het hem beliefde, zo maakte hij duidelijk.
Een venijnig prikkende rij keien
Het zijn oude geschiedenissen en de mensen die er de hoofdrol in speelden zijn allang dood. Maar de sporen die hun ingrepen nalieten zijn zichtbaar tot op de dag van vandaag. Een venijnig prikkende rij keien op de bodem van de Waddenzee, een smal en rafelig water dat een streep door het voormalig eiland Marken trekt. Bewijs van menselijk falen, want beide projecten mislukten ergens halverwege het traject. Bij de Amelander Dam was het de natuur die zich wreekte. In een ziedende storm sloeg de zee diepe gaten in het bouwwerk dat net was opgewerkt tot boven hoogwaterniveau. Herstel mocht niet baten, een half jaar later woedde een nieuwe storm en vrat de waterwolf zich een weg door de gehavende dam. Het betekende het einde van het landwinningsproject. Ook het Goudriaankanaal kende een roemloos einde. Toen Willem I een lucratief aanbod kreeg van de machthebbers van de stad Amsterdam in ruil voor het staken van het door hen ongewenste project omdat de afdamming van het IJ er onderdeel van uitmaakte, hield hij het snel voor gezien.
Als spoorzoeker onderscheid ik twee soorten sporen in het landschap. De eerste zijn de overblijfselen van gelukte interventies. Wie onderzoekend kijkt vindt ze overal. Een betonnen wandje op de kruin van een dijk; het restant van de muraltmuren die na de stormvloed van 1906 werden gebouwd om de bestaande Zeeuwse dijken te verhogen. Een overbodig geworden waterkering aan de Westerschelde; de sluiskom dichtgegooid met grond, openstaande sluisdeuren steken hoog boven het gras uit. Een oude zeedijk te midden van uitgestrekte akkers en grasland, de zee kilometers ver weg.
Zinloze littekens
De tweede soort sporen zijn de restanten van mislukte ingrepen in de natuur. Zinloze littekens in het landschap. Ze hoeven niet per se lelijk te zijn, dat bewijst de Amelanderdam die zich als een door de zee verborgen geheim alleen prijsgeeft bij laagwater. En wanneer ze minder fraai zijn, zoals het rafelige restant van het Goudriaankanaal, dan roepen ze tenminste nieuwsgierigheid op naar de oorsprong ervan.
Maar gelukt of mislukt; sporen roepen de vraag op hoe wenselijk die menselijke ingrepen in het landschap nou eigenlijk waren. Het antwoord hangt af van de bril waardoor je kijkt. Landaanwinning is van economisch nut maar heeft de oorspronkelijke cultuur verdreven. Afdamming van zeearmen is nodig om het water buiten te houden maar heeft desastreuze ecologische gevolgen. Het afsnijden van rivierlussen is praktisch want scheelt de scheepvaart vaartijd, maar de watercorrecties maken het landschap tot een saai en voorspelbaar decor. Er zijn ook ingrepen die van nut waren tot een volgende ingreep. Terpen bijvoorbeeld werden overbodig toen de bewoners dijken opwierpen om de zee ook tijdens de vloed weg te houden uit hun leefgebied. Dijken die later op hun beurt nutteloos raakten door nieuwe dijken, een stuk verderop, achter een volgend van de zee gewonnen stuk land.
Ons landschap zit vol sporen en littekens van al dan niet gelukte, al dan niet nuttige maar altijd kunstmatige ingrepen. Hoe kunnen wij ernaar kijken? Als afdrukken van het verleden, als een vingerwijzing naar de voortgaande tijd? In de restanten van vroeger lezen we immers de geschiedenis van ons land. Ze kunnen ons bewust maken van onze omgang met het landschap in de huidige tijd, want iedere nieuwe ingreep nú is een aanstaand litteken. Kunnen ze tot voortschrijdend inzicht leiden? Ons kritischer leren kijken voordat we beslissen weer een kanaal te graven, een zeearm af te sluiten, land te maken van water?
Ons landschap zit vol sporen en littekens van al dan niet gelukte, al dan niet nuttige maar altijd kunstmatige ingrepen
Het voelt verstandig om nauwgezet te reflecteren op de gevolgen van onze dadendrang. Het Deltaplan waartoe besloten werd na de Watersnoodramp van 1953 kan een startpunt zijn. De afgedamde zeearmen in Zeeland leren ons dat groots ingrijpen in de natuur onvoorziene gevolgen heeft. Het afgestorven onderwaterleven in het Grevelingenmeer, het verdwijnen van vissoorten in het Haringvliet, de blauwalgplaag in het zoete water van het Volkerak; het effect van het wegnemen van het getij is groot en tot op de dag van vandaag niet uitgewerkt. Met het oog op de toekomst lijkt het wijs ervan te leren. Al komt voortschrijdend inzicht voor sommigen te laat. De scheepsbouwer die de nieuwe, verhoogde zeedijk dwars door de helling van zijn scheepswerf gelegd zag worden, heeft er niets meer aan.
Een welgemeend excuus
Kijkend naar de littekens van mislukte projecten, vraag ik me af of er compensatie voor het land mogelijk is. Een welgemeend excuus in pronte letters op een metalen bordje bij de landschappelijke kwetsuur, opdat wij niet vergeten. Maar dat zou slechts symboolpolitiek zijn. Wellicht is het beter te bedenken hoe we deze resultaten van foutief genomen beslissingen alsnog tot iets functioneels kunnen ombuigen. Gelukkig zijn daar voorbeelden van. De nutteloze Houtribdijk tussen Enkhuizen en Lelystad werd tot autoweg getransformeerd, een overbodig metrostation voor de nooit gebouwde Amsterdamse Oost/Westmetrolijn ingericht als atoomschuilkelder, en later als datacentrum. Braakland in het afgedamd Dijkwater op Schouwen-Duiveland werd tot beschermd natuurgebied gebombardeerd. Twee verweesde viaducten tussen Drunen en Nieuwkuijk, bestemd voor een nooit gebouwde snelweg, zijn alsnog in gebruik genomen dankzij een nieuwe aansluiting op de A59 en N267.
Wellicht kan ook de Amelander Dam in aanmerking komen voor een doorstart nu het eiland moeilijker bereikbaar is. Want ondanks non-stop baggeren slibt de ondiepe vaargeul steeds verder dicht, waardoor de overtocht van veerboten hapert. De oude dam zou in ere hersteld kunnen worden. Niet als onderdeel van een grootschalig landaanwinningsproject – voortschrijdend inzicht heeft duidelijk gemaakt dat de Waddenzee te uniek is om in te polderen – maar als verbinding tussen eiland en vaste wal. En dan niet als een comfortabele autoweg, maar als het smalle, onherbergzame basaltstenen pad dat het in 1872 was. Opdat de wandelaar zich bewust wordt dat de moeizame toegang tot een eiland onderdeel is van de schoonheid ervan.
En de overblijfselen van het mislukte Goudriaankanaal? Die kunnen een informatieve functie krijgen. Een bord met daarop de geschiedenis van het kanaal en de makers ervan. Om de kijker stil te laten staan bij de menselijke behoefte de natuur de wil op te leggen en om te buigen naar eigen voordeel. Om er lering uit te trekken. Of er maling aan te hebben, dat kan ook. Wat andermans visie ook zijn mag, voor mijzelf staat één inzicht vast: om vooruit te kunnen kijken moet men soms omzien.