Wat vindt NRC | De Tweede Kamer verdient uitbreiding, maar vooral een debat over haar eigen prioriteiten

Vertrekkende Tweede Kamerleden

Commentaar

Tijdens de formatie van het eerste Paarse kabinet (PvdA, VVD en D66) in 1994 zat PvdA-leider Wim Kok met een probleem: hij zou als leider van de grootste partij premier worden, maar zijn collega-partijleiders Frits Bolkestein (VVD) en Hans van Mierlo (D66) wilden fractievoorzitter blijven. Op die manier konden ze maximaal invloed uitoefenen op dit historische politieke experiment, het eerste kabinet in de parlementaire geschiedenis zonder confessionelen. Bolkestein was niet over te halen om naar het kabinet te gaan, en bleef in de jaren erop als fractievoorzitter zijn partij kleur geven. Van Mierlo liet zich overhalen minister van Buitenlandse Zaken te worden, tot opluchting van Kok. Een politicus van zijn statuur in de Kamer is levensgevaarlijk voor een kabinet, begreep Kok. Het is een verhaal uit een tijd dat de Tweede Kamer nog gold als het hoogst bereikbare podium in de politiek. In het kabinet werd beleid gemaakt, in de Kamer werden politiek en polemiek bedreven.

Wat is er over van die reputatie van de Tweede Kamer? De vraag stellen is hem beantwoorden. Het parlement is versnipperd in 21 fracties, en heeft mede daardoor ernstig aan gezag en invloed ingeboet. De Kamer maakt wetten, controleert de regering en vertegenwoordigt de bevolking. Maar al die drie taken hebben aan kwaliteit verloren. Wetgeving is taai, kost veel tijd en levert weinig zendtijd op, en is daarom niet meer populair. Coalitiepartijen is dualisme vreemd. De radicaal-rechtse flank is te vaak irrelevant, omdat oppositie voeren meer is dan kansloze moties van wantrouwen indienen. Tientallen Kamerleden zeggen nu al niet terug te willen na de verkiezingen. Die leegloop van de Tweede Kamer is te betreuren, maar ook verklaarbaar. Het werk is zwaar, Kamerleden ontvangen bedreigingen en komen steeds minder toe aan hun controlerende en wetgevende taken. Het is, kort gezegd, een ondankbaar vak geworden.

Helemaal treurig is het dat op de lange lijst van vertrekkende Kamerleden juist veel namen staan van volksvertegenwoordigers die hun vak verstaan. Om er een paar te noemen: Renske Leijten (SP) speelde een cruciale rol in het naar boven halen van het Toeslagenschandaal. Farid Azarkan (Denk) bleef wijzen op de racistische grondtonen van dit dossier. Kees van der Staaij (SGP) was met zijn mild-kritische houding onmisbaar in veel gepolariseerde debatten. Steven van Weijenberg (D66) en Corinne Ellemeet (GroenLinks) zijn bevlogen Kamerleden met een immense dossierkennis. En Sylvana Simons (BIJ1) introduceerde het onderwerp institutioneel racisme in de Haagse instituties. Het zijn stuk voor stuk Kamerleden die het imago van het parlement als tandeloos bestuursorgaan ontkrachten. Een parlementair onderzoek naar de toeslagen bracht het kabinet-Rutte III ten val. De parlementaire enquête naar de gaswinning in Groningen was inhoudelijk gedegen én genadeloos. De Kamer doet er nog steeds toe, ondanks dat het na vier kabinetten-Rutte lijkt of heel Den Haag moe is, en snakt naar een nieuw tijdperk zonder de verstikkende deken van Rutte.

Toegenomen werkdruk en de oververhitting van het maatschappelijk debat zijn twee ingrediënten die veel vertrekkers noemen. En beide ontwikkelingen zijn zorgwekkend. De bedreigingen waar Kamerleden aan blootstaan verdienen veel meer zorg en aandacht, want ze vreten aan de wortels van de democratie. Kamerleden zijn vaak bang hierover te praten, en daardoor blijft het onderwerp onder de radar.

Over de aanpak van de werkdruk deden Volt en ChristenUnie deze week een gedurfd voorstel: ze willen de Kamer uitbreiden van 150 naar 250 leden. Dat is een goed en sympathiek idee. Het zou het wetgevende en controlerende werk van de Kamer ten goede kunnen komen. Er is bovendien een historisch argument: Rudolph Thorbecke, de man achter de Grondwet van 1848, had al bedacht dat de Kamer moest meegroeien met de bevolking. Dat is maar één keer gebeurd: in 1956 (van 100 naar 150 leden). Maar nu uitbreiden om de hoge werkdruk aan te pakken is een stap te snel en riekt naar symptoombestrijding. De aard van het werk moet eerst veranderen. De Kamer doet veel taken die niet nodig zijn. De eindeloze brij aan zinloze moties, waar elke dinsdag over gestemd wordt, kan veel korter. Kamerleden hoeven niet steeds te scoren, hoeven niet voortdurend in beeld, en moeten zich dat door hun partijleider of woordvoerder ook niet laten aanpraten. De lange adem loont, dat bewees het spitwerk in het Toeslagenschandaal en ‘Groningen’. Eerst moet de Tweede Kamer haar eigen prioriteiten weer op orde hebben, daarna is uitbreiding een goed idee.