N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Holocaust Literatuurprijs Vrijdag ontvangt historica Wally de Lang de tweejaarlijkse Holocaust Literatuurprijs voor haar boek over razzia’s in de Amsterdamse Jodenbuurt. “Ik loop door de straten, langs de tram, en zie onmiddellijk welke huizen er vroeger stonden.”
Het liefst houdt historica Wally de Lang zich bezig met het leven. Maar voor haar meest recente boek, het in 2021 gepubliceerde De razzia’s van 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam. Het lot van 389 Joodse mannen, kwam ze niet onder de dood uit: slechts twee mannen overleefden de deportaties.
Vrijdag ontvangt De Lang de tweejaarlijkse Holocaust Literatuurprijs voor dit werk. De jury, bestaande uit schrijver Arnon Grunberg, oud-politicus Job Cohen en NRC-redacteur Toef Jaeger, looft „de grotere geschiedenis” die De Lang zichtbaar maakt door „zich te concentreren op de details”. „Haar stijl is beheerst en onderkoeld en daardoor buitengewoon effectief.”
De Lang identificeert en reconstrueert de verhalen van de slachtoffers van deze eerste grootschalige deportaties uit Amsterdam, die dagen later de Februaristaking uitlokten. Ze werden opgepakt bij wijze van vergelding van het lot van NSB’er Hendrik Koot, die zwaargewond raakte bij een uitgelokte vechtpartij in de Jodenbuurt en op 14 februari overleed. De mannen werden naar kamp Schoorl gestuurd, en van daaruit naar Buchenwald, of uiteindelijk Mauthausen of kasteel Hartheim, een berucht euthanasiecentrum. De meesten waren jonger dan 35.
Lees ook: 108 Nederlandse Joden waren in 1941 ‘proefpersonen’ voor gaskamers
Waarom een boek over de razzia’s van 22 en 23 februari?
Wally de Lang: „De Februaristaking wordt sinds jaar en dag herdacht. ‘Wij hebben gestaakt, we waren moedig tegen de Duitsers!’ Dat was ook zo. Maar het is makkelijker om het mooie, het goede, het verzet dat je hebt gepleegd te herdenken, dan geconfronteerd te worden met die andere kant van het verhaal. Het leed van de opgepakte mannen, dat er ook sprake was van collaboratie, dat de politie niet altijd juist op de graat was, de buren misschien ook niet. Naar de Februaristaking is veel onderzoek gedaan, naar de razzia’s veel minder. Het werd tijd dat de willekeurig opgepakte Joodse mannen een naam en een gezicht kregen.”
Is er een verhaal dat u in het bijzonder is bijgebleven?
„Gerrit Blom, een van de twee overlevenden, schreef later in de communistische krant De Waarheid over Kamp Schoorl. De mannen waren opgepakt op straat, uit het café geplukt. Sommigen hadden alleen een dun jasje aan, het was midden februari, ze hadden het koud. Misschien hadden ze niet te eten gekregen. Na een lange dag kwamen ze aan in kamp Schoorl. Met z’n allen lagen ze op hun bedden van ijzer of hout, zonder matrassen. Gerrit schreef: ‘Daar lagen ze dan, ieder met zijn gedachten thuis bij vrouw en familie. In de drukkende stilte van de avond klinkt plotseling het nachtgebed op. Dan barst een gehuil los.’
„Kun je je voorstellen hoe die mensen totaal in paniek waren? Over wat er ging gebeuren met ze, hoe het met hun familie verder zou gaan. Ze liggen daar met z’n allen, die Joodse mannen, en dan begint er een met het gebed. Ik kan me zo goed voorstellen dat op zo’n moment de emoties loskomen. Het raakt me als ik dat lees.”
De slachtoffers zijn man, maar in uw boek besteedt u ook nadrukkelijk aandacht aan de achtergebleven vrouwen.
„Ik ben opgeleid eind jaren zeventig, een periode waarin het schrijven van de geschiedenis van vrouwen erg in de mode was. Het idee was dat vrouwen voor die tijd altijd ondergesneeuwd raakten in de geschiedschrijving, dat ze er niet toe deden.
„Dat zit altijd in mijn achterhoofd als ik werk. Om die reden vroeg ik me af: wat gebeurde er met de vrouwen die achterbleven? Zeker 172 mannen waren getrouwd, 23 vrouwen waren in verwachting. Zij kwamen vaak ongelooflijk in de problemen. Ze waren zo arm dat ze niet eens geld hadden om elke dag eten op tafel te krijgen. En dan zijn er nog de vrouwen die hun zoons, broers, neven kwijtraakten. Veel van die menselijke verhalen, ook die van de vrouwen, gaan door merg en been en zijn belangrijk om te vertellen.”
De razzia’s vonden plaats in de voormalige Amsterdamse Jodenbuurt. De Lang is daar goed bekend mee: eerder schreef ze over de laatste Joodse bewoners van een reeks huizen op het Waterlooplein, in dezelfde wijk.
Kunt u nog door de voormalige Jodenbuurt lopen?
„Ja, maar ik loop er altijd met een dubbel bewustzijn. Zo veel woningen van joodse mensen zijn later weggehaald. Ik loop door de straten, langs de tram, en zie onmiddellijk welke huizen er vroeger stonden. Alsof ik de geschiedenis met me meedraag. Dat is niet alleen een negatieve emotie. Een concentratiekamp zou ik nooit bezoeken, daar scherm ik me mentaal voor af. Ik weet hoe erg het allemaal was. Maar in de voormalige Jodenbuurt heb ik dat niet.”
De Jodenbuurt is juist geen Jodenbuurt meer als gevolg van de deportaties die er vanaf 1941 plaatsvonden. Zou dat deel van de stad die geschiedenis meer kunnen reflecteren?
„Zeker! Denk aan het Amsterdamse stadhuis [de Stopera]: dat was vroeger deel van de Jodenbuurt, het was daar heel dichtbebouwd. Met kleine straatjes en steegjes, de huizen vaak vervallen, allemaal heel armoedig. Die zijn na de oorlog allemaal afgebroken. Het voelt alsof het stadhuis boven op al die dode mensen is geplaatst. Als een grafsteen.
„Je kunt die huizen natuurlijk niet herbouwen, en in de buurt staan monumenten als de Dokwerker en het Namenmonument. Maar een permanente tentoonstelling ontbreekt. Ik pleit al langer voor zo’n expositie in het stadhuis, maar dat gaat allemaal erg traag.”