N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Colombia De een staat voor het woord, de ander voor moord. Reizend door Colombia vraagt schrijver en journalist Frank Westerman zich af wiens erfenis domineert.
1. Een kapotgeschoten vliegtuigje
Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze
Tot mijn achttiende heb ik deze gebedsregels, ogen dicht, iedere avond aangehoord uit de mond van mijn vader. Nu ik 58 ben begrijp ik dat je kunt bidden tot sint-juttemis, handen op het tafelkleed, maar dat het kwaad aanlokkelijker is dan het goede.
Ik ervoer dit opnieuw in Colombia, op zoek naar de nalatenschap van Gabriel García Márquez – ‘Gabo’. Duivels zijn kennelijk boeiender dan heiligen, schurken aantrekkelijker dan genieën. Reizend langs de Magdalena-rivier in het voetspoor van Gabo doemt overal de tronie op van drugsbaron Pablo Escobar, die je als een sirene van je pad probeert te sleuren.
Wij, mijn dochter en ik, lieten ons afgelopen juni afdwalen van de boekenstalletjes met eerste drukken van Liefde in tijden van cholera (1985), van het Klooster van Genade waar Gabo’s urn is bijgezet en van zijn oranje gesausde villa pal achter de koloniale fortificaties van Cartagena.
Struin door de carnavaleske havenwijk van Cartagena, en je loopt Gabo tegen het lijf op een muurschildering. Als een grootvader leest hij met getuite lippen voor uit Honderd jaar eenzaamheid terwijl hij – haast bellenblazend – een zwerm gele vlinders van de bladspiegel laat opstijgen. Maar om de hoek staat pats boem een wandgroot affiche van een kapotgeschoten drugsvliegtuigje van ‘Don Pablo’ op de bodem van de baai voor diens Arabisch ogende zomervilla. Ernaar duiken, inclusief snorkelspul en een cocktail aan boord, kost je 50 dollar. Wie wil dit niet?
Door mijn duikbril zie ik dat de neus van Cessna zich in het zand heeft geboord. De cockpitraampjes zijn zwarte ogen waar zebravisjes in en uit zwemmen, dit alles op zwembaddiepte in lauwwarm zeewater.
„Wat denken jullie”, zegt Mike, een Pablo-bewonderaar uit Montreal, zodra hij met zijn onderwatercamera komt bovendrijven. „Zou er nog cocaïne aan boord zijn?”
Op 2 december 1993 was de eeuwig ongrijpbare eigenaar van dit cocaïne-vliegtuigje uiteindelijk in de rug geschoten, vluchtend over een pannendak in Medellín. Een iets te lang radiotelefoongesprek met zijn zoon, daags na zijn 44ste verjaardag, had uiteindelijk zijn schuilplaats verraden.
In dertig jaar tijd, de duur van een generatie, blijkt er toch ook iets goeds te zijn ontsproten aan zijn nalatenschap: de verwrongen romp en vleugels zijn het substraat geworden van een beginnend koraalrif.
2. Het woord of moord?
Misschien is de vraag waarmee ik ben vertrokken wat al te naïef. Wie van de twee is het gezicht van Colombia op het wereldtoneel: Gabo of Pablo? Beide mannen waren macho-types met zwart krulhaar en een snor, maar de een staat voor het woord, de ander voor moord. Wiens erfenis overheerst?
Het eerste ontgoochelende commentaar komt van mijn dochter Vera, die ik na afloop van haar stage in Bogotá opzoek voor onze gezamenlijke reis naar de kust. „Pap, ik zal je vast een quote geven”, zegt ze. „Voordat jij erover begon had ik nog nooit van Gabo gehoord.”
Tegenover haar 21-jarige onwetendheid (of: lacune in de opvoeding) staat de opgewektheid van León Trujillo. „Gabo staat op ons 50.000-peso-biljet.” In de stilte die hij laat vallen verschijnt de ondertiteling: en die eer zal Pablo nooit ten deel vallen. León is een wielrennende marketeer in fair-trade-cashewnoten, -koffie en -cacao. Zijn bureau Nationmark tekende in 2011 ook voor de re-branding van het merk Colombia na vijftig jaar van bloedvergieten door narco’s, guerrilleros en paramilitairen, ieder met hun eigen bandietensjaals.
León schenkt in zijn huis in Bogotá Duitse witte wijn; zijn huishoudster bereidt tamales in de keuken, cassavestamppot met puntjes ossenhaas, gestoomd in bananenblad. In zijn privébibliotheek gaan we op de foto bij het oeuvre van Gabo.
Leóns vrouw Maria bestuurt de koepel van rijksmusea van Colombia, waarvan het Goudmuseum de grootste drommen trekt, gevolgd door de beeldengalerij van Fernando Botero, de kunstenaar van de iconisch dikke schepsels. En zeker, de hoofdstad telt een cultureel centrum ‘Gabriel García Márquez’, maar veel drukker is het in het Politiemuseum, waar de bezoekers zich vergapen aan het pistool van Pablo Escobar: een zilveren Bernardelli die hij ‘liefhad als zijn tweede vrouw’.
„Pablo is veel bekender dan Gabo”, beaamt León. „Maar hoe is dat over honderd jaar?”
Kan hij het beeld helpen kantelen?
Pablo is veel bekender dan GaboLeón Trujillo
León Trujillo
Eerst maar de bloedvlekken uit het nationale blazoen zien te poetsen. ‘COLOMBIA’, lonkt de nieuwe landenpromotie, ‘THE ONLY RISK IS THAT YOU WANT TO STAY’.
3. Cocaïnehippo’s
In de bus naar Medellín herlees ik Verhaal van een schipbreukeling die tien dagen zonder eten of drinken op een vlot ronddobberde, tot held van de natie werd uitgeroepen, door schoonheidskoninginnen werd afgezoend en door de publiciteit in goeden doen kwam, maar het toen hij de regering verbruide en voorgoed vergeten werd – vroeg journalistiek proza van de maestro dat ik voor het eerst las toen ik in 1983 werd uitgeloot voor de School voor de Journalistiek.
Oorspronkelijk verscheen Relato de un náufrago in 1955 als feuilleton in de krant El Espectador. De militaire junta spon garen bij dit miraculeuze overlevingsverhaal; zij kon deze nationale opsteker goed gebruiken, maar na de publicatie van aflevering vier kwam de dictatuur ineens toch in het nauw. Gabriel García Márquez onthulde dat de volksheld Luis Alejandro Velasco niet tijdens een orkaan overboord was geslagen, maar bij het inspecteren van de deklading. De torpedobootjager Caldas, op de terugweg uit Florida, was helemaal niet in een storm beland. Slechts de vastgesjorde koelkasten en wasmachines waren gaan schuiven, en die schoten door de deining ineens los.
„Marine handelt in witgoed!”, riepen de straatventers in Cartagena. De oplage was in mum van tijd uitverkocht, maar El Espectador kreeg een tijdelijk verschijningsverbod. De verslaggever (28) week uit naar Parijs.
Ik was negentien, drukte een kus op de kaft en besloot om alsnog journalist te worden, ook al was ik inmiddels begonnen aan een studie tropische landbouw in Wageningen.
Terwijl ik me afvraag hoe de jonge Gabo over de actualiteit van Colombia zou hebben bericht, steken we de koffiekleurige Magdalena-rivier over. Tien kilometer verderop ligt Hacienda Napoles, het landgoed dat Pablo Escobar in een safaripark omtoverde. Bovenop de triomfboog bij de ingang prijkt nog altijd zijn eerste, in zebramotief geschilderde Cessna, waarmee hij de ‘cocaïnelijn’ naar Florida onderhield. De geïmporteerde giraffen, neushoorns en olifanten zijn dood of ondergebracht in dierentuinen, maar zijn vier nijlpaarden hebben zich vermenigvuldigd in het water van de Magdalena. De familie gedijt zo goed dat ze niet langer een bijdrage leveren aan de biodiversiteit, maar er met hun verstikkende hoeveelheden uitwerpselen een bedreiging voor zijn. Zonder ingrijpen, voorspellen biologen, groeit de populatie tot boven de duizend exemplaren in 2040. En zo halen de ‘cocaïnehippo’s’ keer op keer het wereldnieuws, al is hun legendarische parkwachter al dertig jaar dood.
4. Magisch realisme
In de zomer van 1985, terwijl Colombia gebukt ging onder stortbuien van geweld, plaatste de krant waar ik later correspondent van zou worden een interview met Gabriel García Márquez, afgenomen in Mexico-Stad. Hij was toen al het (met de Nobelprijs van 1982 gelauwerde) boegbeeld van het magisch realisme, de literaire stroming van Latijns-Amerika waarin de meest fantastische wendingen elkaar zonder het minste gerucht opvolgen. Zo vaart Remedios de Schone in Honderd jaar eenzaamheid ten hemel terwijl ze de lakens opvouwt, haar vele aanbidders in vertwijfeling achterlatend.
De magie is opzichtig, maar in welke details verschuilt zich het realisme? Hoe verhoudt de fictieve familiekroniek van het geslacht Buendía uit het mythische dorp Macondo zich tot de werkelijkheid van Colombia?
De romancier, legt Gabo uit, maakt gebruik van stijlmiddelen als de hyperbool. Neem de neergeslagen staking op de bananenplantages rondom zijn geboortedorp Aracataca in 1928, waarbij naar verluidt zeventien arbeiders de dood vonden. „Zeventien doden was een lachertje voor mijn boek. Ik had een trein vol lijken nodig. Ik wilde een trein die, in plaats van met bananen, vol met lijken zou zijn geladen. Ik had de geschiedenis tegen me, met maar zeventien doden. Daarmee vul je nog geen wagon. Dus schreef ik drieduizend.” Met één hand, zo stelde ik me voor, wreef hij een opkomende grijns van zijn stoppels. „Wat was het gevolg? Onlangs heeft iemand op een herdenkingsbijeenkomst van die staking gesproken over drieduizend vermoorde landgenoten!”
Destijds, als beginnend journalist die over Latijns-Amerika schreef, nam ik aanstoot aan deze twist. Dat Fidel Castro hem kratten vol Havana Club liet bezorgen in Stockholm, voor de afterparty van het Nobelfestijn, vond ik ge-wel-dig. Maar ik kon geen waardering opbrengen voor een literair verzinsel dat de feiten moedwillig aandikte. Was de werkelijkheid niet gewelddadig genoeg?
5. Het rijk der doden
In Medellín heerst de paradox. Billboards bij de bushokjes verkondigen het goede nieuws: 49 procent minder moorden. Er staan staafgrafieken bij.
De miljoenenstad, die zich uitstrekt langs bovengrondse metrolijnen in een nauw dal van de Andes, telt een gloednieuw Casa de la Memoria, gratis. Voor de glazen pui staat een kraampje-op-wielen met producten ‘Gemaakt in Vrede’, door FARC-strijders die zich hebben laten omscholen tot bierbrouwers en koffiebranders. Een veterane met grijze vlechten toont handgemaakte rugzakjes, nu met speciale vakken voor laptops en opladers.
Binnen kun je de GEZOCHT-poster van Pablo bewonderen, die een prijs van 2.700.000.000 peso op zijn hoofd had staan. ‘Robin Hood’, kopte het weekblad Semana, toen hij begin jaren tachtig 320 huizen liet verrijzen voor de daklozen van Medellín. Don Pablo, wiens imperium machtiger was dan de staat, heerste volgens het principe plata o plomo, zilver of lood. Neem mijn zwijggeld aan of krijg de kogel. Voor elke gedode politieman loofde Pablo een premie uit van 1.000 dollar. In het Huis der Herinneringen, groot en grijs, gedenkt Medellín haar meer dan zesduizend agenten die zich niet lieten omkopen.
Maar buiten de muren wordt Pablo Escobar het liefst doodgezwegen. „Hij behoort tot het rijk der doden”, zegt Franqui Oneber, die ons in zijn Uber heeft opgepikt. Net als veel van zijn collega’s weigert hij toeristen naar de begraafplaats Montesacro te brengen, waar Pablo-fans witte anjers op zijn grafsteen plegen te leggen.
„Veel van mijn vrienden weigeren zijn naam uit te spreken”, zegt de Uber-chauffeur. Hoe noemen ze hem dan? „Voldemort.”
6. Beschermingsgeld
In Comuna 13, de krottenwijk van Medellín die ooit als de gevaarlijkste ter wereld te boek stond, klinkt ook ‘hij die niet genoemd mag worden’. Op het plein bij de eindhalte van de metro staat een dozijn meiden in blauwe T-shirts, die je als sloppengids kunt inhuren. We spreken een jonge vrouw aan die volgens haar speld Yeni heet en komen een prijs overeen van 40.000 peso (8 euro) per persoon.
Yeni kijkt schuchter om zich heen, waar de concurrentie zich verdringt. „David!”, roept ze.
David blijkt haar echtgenoot. Niet zij, maar hij zal ons rondleiden. Hij is kreupel, vel over been, begin dertig, Yeni en hij hebben twee dochtertjes.
Terwijl er aasgieren boven de daken van golfplaat cirkelen vertelt David over Operatie Orion in 2002, het grote schoonvegen van de wijk door paramilitairen. Hij was 13. Zeggen wij ‘van bruiloft komt bruiloft’, de bewoners van Comuna 13 zeggen ‘van begrafenis komt begrafenis’. Schoolde je samen, dan vielen er doden. Eerder vreesde David de narco’s van de maffiabaas over wie we liever zwijgen, en na diens dood de ELN, EPL, M-19, FARC en andere afkortingen van gewapend links.
We krijgen uitbundige muurschilderingen te zien, glijbanen in regenboogkleuren, rappende straatdansers die halsbrekende stunts uithalen en ook: zes openlucht-roltrappen die, als in een warenhuis, de verschillende ‘verdiepingen’ van Comuna 13 met elkaar verbinden. Ginds in de bergen bij de vaalgele mergelgroeve is een nog niet opengelegd massagraf, maar voorlopig hebben straatkunst, publieke werken en vooral de collectieve wil om tot vrede te komen overwonnen.
De schim van El Capo vertoont zich hier alleen nog op de uitgestalde merchandise – van valse identiteitsbewijzen met zijn vingerafdruk tot dollarbiljetten met zijn beeltenis. Hij is zo onschadelijk als een koelkastmagneet.
Maar toch. Per cliënt blijken de gidsen in hun blauwe T-shirts 10.000 peso te moeten afdragen.
„Belasting?”
„Beschermingsgeld.”
7. Het witte goud
Ik ontvang een bericht van Arthur Japin. „Ga naar Mompox!” Hij reageert op mijn Instagrambericht dat ik op zoek ben naar het mythische Macondo. Ik mag Aracataca van hem overslaan, maar níét de koloniale, door moerassen omgeven rivierhaven Mompox. „Jullie zullen wel zien waarom.”
Is Medellín de habitat van Pablo, dan is Mompox die van Gabo. Actie en kwikzilverig gevaar staan hier tegenover inertie en vredelievendheid. „Mompox? Que hay ahí de nuevo?” is een staande uitdrukking. Vrij vertaald: daar gebeurt toch nooit wat…? Het laatste nieuwtje dateerde alweer van 1812 toen Simón Bolívar er vierhonderd soldaten rekruteerde voor de bevrijdingsstrijd tegen de Spanjaarden.
We nemen de nachtbus langs de meanderende Magdalena. „Het is moeilijk om te achterhalen wie er meer gelijk heeft”, lees ik bij Gabo, „de mensen die in illusies geloven of de mensen die niet meer in de waarheid geloven.”
De gidsen moeten geld voor ‘bescherming’ afdragen
Dan zet de chauffeur de motor af. De airco valt stil, de lichten doven. Het is 01.00 uur, de weg naar de kust blijkt tot aan zonsopkomst afgezet, volgens de ene passagier vanwege de zware regens, volgens de andere omdat de Clan del Golfo zich roert, het nieuwe drugskartel in de grensstreek met Panama.
Om de loze uren te verdrijven kijken we de eerste tien afleveringen (van de 74) van de Colombiaanse ‘telenovela’ Pablo Escobar, el patrón del mal.
„Als je iets slechts wilt doen”, spreekt zijn moeder hem als kind bestraffend toe, „doe het dan goed.”
Ik word geraakt door Pablo’s ontdekking van de verslavende werking van ‘het witte goud’, het moment waarop het tot hem doordringt dat hij El Dorado heeft gevonden. Iemand vertelt hem: „Zelfs ontwikkelingswerkers snuiven het!”
Touché. Op stage in het zuiden van Peru hadden wij, landbouwingenieurs-in-spe, ook onze lijntjes genomen. Vanaf een scheerspiegel, met een opgerold bankbiljet, één neusgat dichtknijpend – omdat we dachten dat het zo moest. Uit bravoure stuurden mijn vrienden een paar gram naar hun studentenhuis in Wageningen, verpakt in een boterhamzakje tussen twee aan elkaar geplakte ansichtkaarten van alpaca’s. ‘Piet Neus’, heette de geadresseerde, en de afzender ‘Pedro Nariz’.
8. De bomen van Mompox
Ook Gabo krijgt postuum zijn Netflix-serie, gebaseerd op Honderd jaar eenzaamheid. In een eerste trailer, verschenen in oktober 2022, zie je vele handen aan een lange tafel gezamenlijk een maquette van Macondo bouwen. Wegstervende oerwoudgeluiden maken plaats voor een voorleesstem: De wereld was nog zo jong dat vele dingen nog geen naam hadden en om ze te noemen moest je ze aanwijzen met je vinger.
Mompox zou een waardig decor zijn. Deze koloniale doorvoerplaats voor tabak, edelstenen en slaven, zoals ze toen heetten, is in vergetelheid geraakt. Geleidelijk aan had de Magdalena haar loop verlegd, waarna schepen met enige diepgang de rivierkade niet meer konden bereiken.
Na twintig uur reizen vinden we het steegje Jalajala, waar salsalerares Maria Fernanda ons op de veranda opwacht. Voorbij de levensgrote spiegels voor haar danslessen komen we op de patio, waar een oude man met grijskrullend borsthaar ligt te wiegen in een hangmat. Onze gastvrouw jaagt een leguaan van een muurtje bij de openluchtdouche.
Nadat ik me heb opgefrist, is de hangmat leeg. Maria Fernanda is koffie aan het zetten in de overkapte buitenkeuken. Ik haalde Dagreis naar Macondo tevoorschijn, een fotoboek uit 1988 van de inmiddels blind geworden Hannes Wallrafen waarin elk beeld zo wonderlijk is geënsceneerd en uitgelicht dat schijn en wezen in elkaar overvloeien.
„Dit moet je aan mijn opa laten zien”, zegt Maria Fernanda. Ze houdt het boek opengeslagen bij een foto van muzikanten in witte overhemden op de trappen van de markthal, pal aan de rivier. Ze veert op om hem te gaan halen, maar aarzelt. Ik moet weten dat hij zo zijn eigenaardigheden heeft. Elke dag om kwart voor vier komt hij uit zijn schuurtje achter de moestuin tevoorschijn, gaat in zijn hangmat liggen en zet zich dan af met zijn hand op de tegelvloer – altijd precies vijf keer.
„En verder komt hij niet naar buiten?”
„Hij gaat soms de stad in om een boompje te planten.”
„Waar?”
„Zomaar ergens. Bijna alle bomen van Mompox zijn door hem geplant.”
Als oud-dorpsonderwijzer heeft hij een kroniek geschreven, Mompox zoals ik het heb gekend. Die begint zo: ‘Hallo, ik ben Laureano Miranda Ortega, geboren om zes uur in de ochtend op donderdag 6 februari 1947 in Mompox.’
De kennismaking verloopt stroef. Ik heb zijn knokige hand nog vast als Laureano Miranda Ortega me hoofdwiegend begint aan te kijken. Het ijs breekt pas als hij in het fotoboek de muzikanten van de blaaskapel Conjunto Gutiérrez herkent, poserend op de trappen bij de markthal. En dit hier is het betraliede raam van de tandartspraktijk, en kijk, richt hij zich tot zijn kleindochter, dit is nou een goede schildpaddensoep, je kookt ze in hun geheel, met schild en al.
In het voorwoord schrijft Gabo: ‘Op de markt zag [Hannes Wallrafen] een schildpad die in zijn geheel levend werd gekookt in een pan kokend water. Als kind heb ik dat ook gezien, met dit verschil dat mijn schildpad in stukken werd gesneden en dat zijn hart nog doorklopte in de pan. Tijdens het middageten zag ik dat het hart te midden van de stukken vlees nog steeds klopte.’
Ik vraag of Gabriel García Márquez ooit in Mompox was geweest. „Niet dat ik weet”, zegt de stadschroniqueur. „Maar zijn echtgenote wel. Mercedes Barcha Pardo zat hier op de middelbare school, op het Heilig Hart-college.”
We drinken koffie en ruilen boeken. Mijn zegsman kan bevestigen dat het stadje zijn bijnaam ‘De Waardige’ te danken heeft aan de geleverde steun voor de veldtocht van Bolívar en dat er sindsdien niets nieuws te melden is uit Mompox. Haar inwoners, zegt Laureano Miranda Ortega, leven als de leguanen – „in een aanstekelijke toestand van rust en vrede”.
9. De vijf a’s van Aracataca
Alleen al omwille van het woordbeeld wilde ik naar Aracataca. Het ging me om de vijf a’s, het ritme van de lettergrepen, de cadans. Aracataca, de naam, ratelt als een afgeladen bananentrein over het spoor richting de kust. Er schuilt iets dreigends in, alsof rebellen deze buit van Del Monte of Chiquita elk moment kunnen laten ontsporen.
In Aracataca betaal je toegangsgeld voor een bezoek aan de geboortegrond van Gabo. De voorname woning waar hij op 6 maart 1927 ter wereld kwam is tot aan de fundering afgebroken. Maar nadat Honderd jaar eenzaamheid een lezersschare vond in 49 talen, tot in het Swahili en Hindi aan toe, is het huis weer steen voor steen herrezen. De schommelstoelen, de eettafel en de grammofoonspeler waar je aan moest draaien als aan een koffiemolen (er kwam ‘musica molida’ uit, ‘gemalen muziek’) – het nieuwe meubilair is op antiekmarkten bij elkaar gekocht. Alles oogt nagebootst en nep, zielloos. Op het achtererf staat nog het schuurtje waar de stamvader van het geslacht Buendía zijn alchemiekunsten zou hebben beoefend – in een bezeten poging om goud te maken. En gelukkig is er de schaduw van de treurvijg, een gigantische boom met luchtwortels als dreadlocks, waar de Latijn-prevelende José Arcadio Buendía op het eind van zijn leven aan wordt vastgebonden.
Nadat de Nederlandse vertaling van Honderd jaar eenzaamheid 72 drukken had beleefd, bracht uitgeverij Meulenhoff ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de roman in 2017 een nieuwe vertaling uit. Jammer genoeg is nieuw niet altijd beter. Er is gerommeld aan de openingszin die ik al tientallen jaren uit mijn hoofd ken:
Vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest kolonel Aureliano Buendía denken aan die lang vervlogen middag toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs.
In de hertaling eindigt deze zin niet op ‘ijs’ (hielo, zoals in het oorspronkelijk), maar op ‘het ijs te leren kennen’. Gabo’s Caribische gevoel voor ritme is vervangen door een Hollandse stijfheid-in-de-heupen.
10. Goed en kwaad
Wereldwijd zijn er van Honderd jaar eenzaamheid ruim dertig miljoen exemplaren verkocht. Een deel van de royalty’s vloeit gestaag naar de Fundación Gábo in Cartagena, waar ook een fameuze school voor journalistiek onder valt die Gabriel García Márquez in 1994 heeft opgericht. Na zijn dood in 2014 nam zijn weduwe Mercedes Barcha het erevoorzitterschap op zich, tot ook zij stierf, in 2020.
Directeur-van-het-eerste-uur Jaime Abello ontvangt ons in zijn gekoelde werkkamer. Aan de muren hangen Gabo-posters. Poserend in zwart-wit, salsadansend, sombrero in de hand. Waar vind je dit nog, een schrijver met een sterrenstatus?
Of we wisten dat Gabo in 1991 de nieuwe grondwet van Colombia heeft geredigeerd?
Abello gaat gekleed in jeans, zijn zeegroene overhemd draagt hij, als een bolero, over zijn broek. Met citaten die hij van het scherm van zijn telefoon leest, toont hij aan dat zijn literaire held zich boven alles een journalist voelde. Ik, die alle reden heb om het beroep van romanschrijver het mooiste van de wereld te vinden, blijf erbij dat journalistiek nog mooier is.
Na zijn zelfverkozen ballingschap in Mexico keerde Gabo terug naar Colombia – toen Pablo dood was. Niet alleen richtte hij de school voor journalistiek op, hij keerde ook terug naar zijn oude metier. Drie jaar schreef hij aan Ontvoeringsbericht.
„In dat boek graaft hij naar de wortels van het fenomeen Pablo Escobar. Het is een documentaire, een feitenrelaas”, zegt Abello.
Ontvoeringsbericht gaat over de levens van twee journalisten die in de nadagen van het drugskartel van Medellín werden ontvoerd – en over de wonden die dat openrijt in het weefsel van de samenleving. Pablo Escobar had het, behalve op agenten, rechters en presidentskandidaten, speciaal gemunt op journalisten – hij vermoordde niet alleen de hoofdredacteur van El Espectador, maar liet ook de redactieburelen opblazen. Een uitzondering maakte hij voor de nieuwslezeres Virginia Vallejo, die hij het hof maakte in plaats van haar te doden – vier jaar lang hadden ze een tumultueuze liefdesaffaire.
Het weerwoord van Gabo hierop was ook de stichting voor de school voor journalistiek. Hoogste prioriteit is niet het aanleren van mooischrijverij, maar de bescherming van de levens van jonge mensen die ervoor kiezen journalist te worden.
„In zijn vroege journalistieke werk permitteerde Gabo zich dichterlijke vrijheden”, zegt directeur Abello, „maar na terugkeer in Colombia niet meer.”
Werkend met de naakte feiten alleen, trotseert een nieuwe generatie journalisten de Clan del Golfo – én het leger én de laatste guerrillasplinters. Tussen 1992 en 2022 vonden 95 Colombiaanse journalisten een gewelddadige dood. Dat zijn er gemiddeld bijna vijf per jaar. Abello heeft het werk van zijn leerlingen gebundeld die op zoek zijn gegaan naar een nieuw vertelperspectief over de drugshandel in Latijns-Amerika.
Dat dit niet meevalt komt door de hypnotiserende aantrekkingskracht van Pablo Escobar, wiens cultstatus maar niet verbleekt. Abello wijst op de westerse populaire cultuur, onze obsessie met drugslords die zich gedragen als zonnekoningen, hun aureool van onaantastbaarheid. ‘Denk aan The Godfather, denk aan Al Capone. Het gaat om een narratief dat zo diep is ingesleten dat we dat niet zomaar kunnen loslaten.’
Gabo over Pablo (in Ontvoeringsbericht): ‘Hij had mensen in dienst die de hele dag via de telefoon krankzinnige gesprekken voerden om ervoor te zorgen dat de afluisteraars verstrikt raakten in een wirwar van onzinnige dialogen.’ Pablo als stoorzender, als de ruis op de lijn. Hiertegenover stelt Gabo zijn klare taal, zijn vertelkunst. ‘Toen de politie twee telefoonnummers openstelde om het publiek in staat te stellen informatie te geven over zijn verblijfplaats, contracteerde hij hele lagere scholen om verklikkers voor te zijn en de lijnen vierentwintig uur per dag bezet te houden.’
Weer buiten in de steegjes van Cartagena, tussen stapels T-shirts bedrukt met de kop van Pablo, realiseer ik me dat ik geen illusies koester over reportages die de wereld ten goede veranderen. Maar de literatuur van Gabriel García Márquez, verzonnen én waargebeurd, laat wel het omgekeerde zien: stoppen met vertellen verandert de wereld ten kwade.