N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Volksgezondheid
Wat niet weet wat niet deert. En wat je niet weet kan je ook niet vragen. De manier waarop pesticiden toegelaten worden tot de landbouw werd in NRC dit weekend tamelijk onthutsend beschreven. Op het laatste moment dook een meer dan twintig jaar oud onderzoek op met zorgwekkende conclusies over neurotoxiciteit in dieren na blootstelling aan glyfosaat. Ook wel bekend als ‘allesdoder’ van onkruid op landbouwakkers. Om alsnog haastig te worden toegevoegd aan een EU-beoordelingsprocedure. Vermoedelijk tevergeefs. Met als gevolg dat de ‘geel gespoten glyfosaat’-velden in het landschap waarschijnlijk een blijvertje zijn – en de twijfels over de veiligheid van dit middel dus ook. Die gaan over een verband met kanker en de ziekte van Parkinson bij wie ermee in aanraking komt.
Het komt erop neer dat de overheid beslist op basis van informatie die wordt samengesteld, verzameld en betaald door de producent. Dat zogeheten veiligheidsdossier moet dan, wettelijk verplicht, alles bevatten dat relevant is en als betrouwbaar kan gelden. Zo’n goedkeuringsaanvraag biedt automatisch ruimte voor interpretatie, voor het uitbuiten van wetenschappelijke marges, voor het tijdig wijzigen van de productformulering, voor het spelen met eisen voor verschillende markten, voor het voordeel van de eventuele twijfel. Of om het benoemen van die twijfel juist na te laten. Toelating vragen is dan een delicaat onderdeel van de productstrategie, waarbij berekening en eigenbelang onvermijdelijk een rol spelen. In de kern draait het om een vertrouwensrelatie tussen producent en overheid. Bij schending kan die tot sancties leiden, die vervolgens zelden tot nooit worden opgelegd en sowieso van beperkte omvang zijn.
Is het algemeen belang wel voldoende geborgd? Daar is twijfel op z’n plaats. Degenen die dergelijke aanvragen moeten beoordelen zijn publiek gefinancierde instanties, die over minder middelen beschikken dan de industrie, waarin het aantal spelers door fusies en overnames almaar kleiner wordt. En de financiële en strategische belangen almaar groter. De regulerende instanties zijn veelal in meerdere landen gevestigd, hanteren verschillende toelatingsregimes en beschikken niet altijd over elkaars aanvraag- of veiligheidsinformatie.
De belangen die op het spel staan zijn immens. Een effectieve vorm van onkruidbestrijding kan bij een groeiende wereldbevolking voedselproductie enorm ten goede komen. Daarvan profiteert iedereen, de producent van ‘gewasbeschermingsmiddelen’ en hun aandeelhouders niet het minst. Tegelijk kan het massaal toepassen van een stof die óók giftig blijkt voor omwonenden en gebruikers een ramp veroorzaken.
Uit het glyfosaat-verhaal blijkt dus dat de producent een studie met verontrustende uitkomsten zo’n twintig jaar vertrouwelijk hield. Maar dat zelf verdedigbaar vindt, onder meer omdat die voor de EU niet verplicht is. Alleen voor de VS. Dat is, vriendelijk gezegd, een formeel, legalistisch argument. En een schending van het voorzorgsbeginsel: bij mogelijke schade aan milieu of bevolking en bij ontbrekende wetenschappelijke consensus is ‘niet doen’ de juiste stap, in afwachting van meer kennis. Fabrikant Syngenta maakte de verkeerde afweging door de betreffende studie achter te houden en deed dat op dubieuze gronden. Dat is een misser van voldoende ernstig kaliber om glyfosaat voorlopig niet toe te laten tot de EU-markt. Totdat er meer kennis is.
Ik zou je willen vragen om niet te knikken”, zegt hij. Ze zitten tegenover elkaar op een kampeerplek in een Portugees bos. Achter hen staat het zwarte busje waar ze de nacht in hebben doorgebracht – een tijdje samen geknuffeld op de begane grond, daarna is hij stilletjes naar de bovenverdieping vertrokken. Zij bleef beneden. Aan de koplampen hangen ’s ochtends de lakens te drogen terwijl ze ontbijten op klapstoeltjes. Op het tafeltje dat tussen hen in staat heeft hij zijn telefoon neergelegd: de timer staat op drie minuten. Eerst mag hij drie minuten zijn gevoelens delen zonder dat zij mag reageren, en daarna mag zij dan… je begrijpt het. Een sharing, heet dat. Ze doen het op zijn initiatief.
Het werkt remmend als ze knikt, legt hij later uit voor de camera: hij kan dan denken dat ze bedoelt dat zij afgelopen nacht hetzelfde heeft gevoeld als hij, en daardoor kan hij zich gekwetst voelen, waardoor hij een beetje dichtgaat, en dan staat hij dus minder open, en als hij minder open staat komt hij minder goed bij zijn gevoel. Maar gelukkig stopt ze braaf met knikken en kan hij onverstoord verder sharen. „Ik merkte vannacht: oh ja, ik wil eigenlijk liever alleen slapen. En wat betekent dat dan? Dan voel ik: oh ja, ik heb niet het gevoel dat ik dichter bij je wil zijn. En dan voel ik dat ik een afstand in ga, eigenlijk. Dus er is iets in mij wat zegt: ik voel me fysiek niet tot je aangetrokken op de manier die zou moeten horen bij een romantische klik. Ik voel niet het verlangen om meer… ín je te kruipen. Dus dat betekent dat ik in de zoektocht naar liefde niet het gevoel heb dat jij het voor me bent.” Het alarm op zijn telefoon gaat af. „Maar ik voel wel heel veel liefde”, zegt hij. „Mag ik vragen hoe het voelt om dat te ontvangen?”
We moeten het toch even hebben over tantra-Martijn (42). Toen hij maandagavond op mijn tv-scherm verscheen in de aftrap van het nieuwe datingprogramma Onderweg naar liefde (KRO-NCRV) zag ik in hem heel even mijn verlossing; een weg terug naar de zomer van 2023, toen ik elke avond juichte als tantra-Walter aan het woord kwam in B&B vol liefde (RTL). Ik ontleende er een heel simpele vorm van geluk aan om hem te zien tantra-knuffelen en tantra-dansen in zijn Franse B&B. Geregeld denk ik terug aan het fragment waarin iemand een moeilijke vraag stelde en hij aangaf liever de volgende dag antwoord te geven omdat hij nu even last had van een verkoudheid. Kortom: een inspiratie voor ons allen.
Voortrekkersrol
Van alle vooralsnog geïntroduceerde deelnemers in Onderweg naar liefde leek Martijn me degene met de meeste potentie om die voortrekkersrol over te nemen. Maar na aflevering twee van de nieuwe dagelijkse datingshow is de twijfel al toegeslagen. Tantra-Martijn glimlacht altijd. Tanta-Martijn wil dat je je hoofd stilhoudt als hij in drie minuten je hart breekt. Tantra-Martijn volgt een carnivorendieet – alleen maar vlees en een klein beetje kefir. Tantra-Martijn is… nou ja. Té tantra.
Zo is hij niet altijd geweest. Martijn was succesvol ondernemer; zó succesvol dat hij niet meer hoefde te ondernemen en moest herontdekken wat hij dan wél wilde doen. Dan is het altijd spannend waar iemand op uitkomt. Twintiger Rinske vertelde in de eerste aflevering van Meiden van traditie (KRO-NCRV) dat ze op haar zoektocht naar zichzelf New Age had gevonden, en daarom ambieerde ze nu een traditioneel huwelijk met een godvrezende man om haar te leiden. (Dan heb ik toch liever tantra.) Veel nieuwe inzichten leverde de docuserie over ‘traditionele’ jonge vrouwen nog niet direct op, maar het onderwerp is interessant en actueel genoeg dat ieder kijkje in het hoofd van conservatieve religieuze jongeren mooi meegenomen is.
De kijkjes in het hoofd van tantra-Martijn blijven intussen even wonderlijk. Denises tranen vond hij „heel fijn om te zien”, want daar kon hij compassie voor hebben. „Ik voel me er niet verantwoordelijk voor”, zei hij. „Het zijn háár tranen.”
Ook uit een hoop stront kan iets moois groeien. Aan die gedachte hield ik me de afgelopen week vast. De Amerikaanse verkiezingen, het geweld in Amsterdam, het klimaat dat wederom het onderspit delft: de dominoketen van teleurstellingen deed me grijpen naar Paddenstoel & co van Geert-Jan Roebers. Een biologisch zelfhulpboek voor alle leeftijden met opbeurende troostwoorden als donzig breeksteeltje en kleine poederparasol (naast melancholieke parels als sombere honingzwam en lorkenslijmkop). Uitgebreid gaat Roebers in zijn fraai geïllustreerde schimmellofzang in op coprofielen: mestminnende paddenstoelen, waaronder de zwartknopschimmel en het konijnenmestspikkelschijfje. Poep doet leven. Schimmels houden de hoeveelheid mest in toom. „Als het anderen te moeilijk wordt lossen zij het wel weer op”, schrijft Roebers. Zúlke politici zouden we nodig hebben.
Over oplossingen gesproken: maandagavond woonde ik in het Amsterdamse theater Carré een optreden bij van de Britse bioloog Richard Dawkins. Na afloop vroeg een vrouw uit het publiek hem of zelfzuchtige genen ons kunnen beschermen tegen klimaatverandering. In The selfish gene, zijn bestseller uit de jaren zeventig, betoogt de inmiddels 83-jarige Dawkins immers dat onze genen gericht zijn op zelfbehoud, op eeuwig voortbestaan – niet eenvoudig als we uiteindelijk ten onder zouden gaan aan (ik noem maar wat) verzengende hitte, langdurige droogte, verwoestende orkanen of zeespiegelstijging. Dus kan het dan niet zo zijn dat klimaatproblematiek op den duur zó nijpend wordt dat zelfs CO2-magnaten en rechtse regeringen zullen strijden voor een leefbare wereld?
Dawkins antwoordde ontkennend. Nog los van de kwestie of zo’n massaal overstag gaan bijtijds het tij zou kunnen keren, is het principe van de zelfzuchtige genen gebonden aan overleving van het individu, niet van de massa. Met andere woorden: als het water hem aan de lippen staat zal een Shell-CEO heus wel wat ellebogenwerk verrichten voor een plek in een reddingsboot. Maar om een hele reddingsvloot op te tuigen door de uitstoot van zijn bedrijf te reduceren gaat hem te ver. In de rechtszaak tegen Milieudefensie over een forse reductieverplichting kwam Shell gisteren als winnaar uit de bus. Meermalen had het bedrijf verkondigd dat het ‘eigen voortbestaan’ op het spel stond. Dat die overlevingsdrang gepaard gaat met een gigantische hoeveelheid fossiele brandstoffen – die door hun bijdrage aan klimaatverandering ándere levens kunnen verwoesten – leek van ondergeschikt belang.
Gelukkig hoeven we niet altijd naar onze zelfzuchtige genen te luisteren. „Als mijn genen het niet leuk vinden wat ik doe kunnen ze de boom in”, zei de beroemde taalkundige Steven Pinker ooit. We hóéven geen auto vol te tanken of vliegtuig te boeken, we kunnen ook gewoon het bos in om aan onze najaarsdip te ontsnappen. Al denkt de sombere honingzwam daar vast anders over.
Gemma Venhuizen is biologieredacteur bij NRC en schrijft elke woensdag een column op deze plek.
‘De naakte waarheid”, noemt Rijksmuseum-directeur Taco Dibbits wat we straks te zien krijgen. Deze week begint het Rijksmuseum, na ruim vijf jaar voorbereidend onderzoek, aan de restauratie van De Nachtwacht. Te beginnen met de afname van de vernislaag die in 1975 werd aangebracht nadat het schilderij door een bezoeker met een mes was aangevallen. Ook zullen alle latere retouches – overschilderingen tijdens eerdere restauraties – worden weggehaald. Wat overblijft is de verf zoals die in 1642 het atelier van Rembrandt verliet – althans, hoe die verf er nu, ruim 380 jaar later, uitziet.
„Het schilderij heeft bepaald niet stilgestaan”, zegt schilderijen-conservator Anna Krekeler licht eufemistisch, tijdens een perspresentatie achter de glazen wand in de Eregalerij van het museum. Die glazen wand, en eerder sinds 2019 een gigantische vitrine, scheidt De Nachtwacht van het publiek. Zo kunnen de conservatoren rustig hun werk doen, terwijl het publiek het onderzoek en de restauratie kan zien. Krekeler verwijst naar de natuurlijke verouderingsprocessen die in een eeuwenoud olieverfschilderij optreden. Daarnaast zijn meer dan vijfentwintig eerdere behandelingen van het schilderij bekend, die ook hun eigen sporen achterlieten. Bovendien is het schilderij meerdere keren beschadigd geraakt: behalve de mesaanval in 1975 werd het in 1990 bespoten met zwavelzuur, beide keren door verwarde personen. Krekeler: „Die littekens zullen straks extra zichtbaar zijn.”
Met het verwijderen van de vernislaag begint de volgende fase in wat het Rijksmuseum zelf tot ‘Operatie Nachtwacht’ heeft gedoopt: het grootste en meest omvangrijke onderzoeks- en restauratieproject in de geschiedenis van Rembrandts beroemde schuttersstuk. Later krijgt het doek weer een nieuwe vernislaag, zullen er nieuwe retouches worden aangebracht en krijgt het schilderij een nieuwe lijst. Het vernis wordt nu verwijderd omdat het aan vervanging toe is: door kleine barstjes en vergeling van de gebruikte natuurlijke harsen, is de vernislaag minder transparant geworden.
Bleek en grijzig
Op de plekken waar het verwijderen van het vernis dinsdagochtend al is gebeurd, ziet het schilderij er bleek en grijzig uit. Alsof er een dikke mist voor hangt. „We willen mensen graag waarschuwen dat het schilderij er tijdelijk heel anders uit zal zien”, zegt Krekeler. „Het vernis zorgt voor glans en voor verzadiging van de kleuren. Als we straks een nieuwe vernislaag aanbrengen, dan krijg je die glans terug.” Met de nieuwe vernislaag zal het schilderij lichter en helderder worden. „Ik denk dat de grootste winst bovenaan het schilderij te behalen is”, zegt Dibbits. „Als het schilderij daar lichter wordt, krijgt het meer diepte.”
Het verwijderen van het vernis is absoluut monnikenwerk. Een conservator brengt een klein, met oplosmiddel doordrenkt tissue aan op het schilderij. Daaroverheen gaat een dun folie, zodat het oplosmiddel niet gelijk verdampt. Vervolgens wordt het met een penseel licht aangedrukt, en na ongeveer een minuut haalt de conservator het tissue weer los van het doek. Zo wordt, centimeter voor centimeter, het hele doek van zo’n drie meter tachtig bij vier en een halve meter behandeld. „We zullen wel steeds grotere doekjes gebruiken”, zegt Krekeler.
Met de behandeling met het tissue is ongeveer 90 procent van de vernis opgelost, en in het doekje opgenomen. Die doekjes worden genummerd en bewaard. „Er blijven allerlei sporen van het craquelé en de retouches in achter, dat blijft waardevolle informatie.” Met een microscoop en uv-licht zoekt de conservator ondertussen naar de laatste restjes vernis die nog zijn achtergebleven op het doek, die worden vervolgens met een wattenstaafje verwijderd.
Voorheen werd de vernislaag vaak in z’n geheel met een wattenstaafje verwijderd. Dat nu wordt gekozen voor de werkwijze met tissue’s, is omdat daarmee minder oplosmiddel nodig is. „Bovendien gaat het met minder mechanische handeling, waardoor de verf beschadigd zou kunnen raken.” Voor het oplossen van het vernis gebruiken de medewerkers een organisch oplosmiddel, dat specifiek voor de Nachtwacht is uitgekozen. Het museum wil niet zeggen welk oplosmiddel het is, „anders gaan mensen denken: ‘Zo doe je dat blijkbaar’, terwijl het voor ieder schilderij en ieder vernis anders is”.
‘Schilderij bepaalt de planning’
Het verwijderen van het vernis gaat volgens Krekeler, „meerdere jaren” duren, daarna moet het aanbrengen van de nieuwe vernislaag, het retoucheren en het aanbrengen van een nieuwe lijst nog beginnen. Maar die tijd is er, vindt directeur Taco Dibbits. Het duurt zo lang als nodig is. „Ik denk dat het onderzoek van de verschillende fases uiteindelijk het langst zal hebben geduurd, maar ook nu kunnen we nog allerlei onbekende dingen tegenkomen.”
Lees ook
Waarom we elk molecuul van De Nachtwacht willen kennen
Over het retoucheren bestaan al wel ideeën, zegt conservator Anna Krekeler. „Maar dat is ook nog afhankelijk van wat we precies tegenkomen nadat het vernis is verwijderd. We zullen sowieso heel terughoudend zijn. Wat we doen is vooral gericht op het herstellen van de beschadigingen, en het vergroten van de leesbaarheid van het schilderij. Met een paar piepkleine puntjes kun je al heel veel doen.”
Gebrek aan tijdsdruk lijken de conservatoren die in 1975 het doek herstelden na de mesaanval niet ervaren te hebben: De Nachtwacht werd toen gehecht, opnieuw bedoekt, vernist, geretoucheerd in een periode van slechts acht maanden. Dibbits: „Je kunt je voorstellen dat de schrik toen zo groot moet zijn geweest. Dat iets waarvan je verwacht dat het er altijd is, plotseling beschadigd en niet meer toonbaar is, dat ze het destijds zo snel mogelijk weer hebben willen kunnen tonen. Die druk ervaren wij nu niet. Het schilderij bepaalt het tempo.”