N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Decorbouwers De Nationale Opera & Ballet bouwt zijn exuberante decors al bijna veertig jaar op een bedrijventerrein in Amsterdam-Zuidoost. „Als je hier eenmaal werkt, ga je nooit meer weg.”
Haar in een paardenstaart, zwarte werkbroek met vegen, bakje grijze verf aan haar bouwvakkersgordel. Schilder Marieke van Heist (22) werkt bij Nationale Opera & Ballet. In een loods in Amsterdam-Zuidoost, in helder daglicht dat door de grote ramen valt, kijkt ze zoekend naar de grond. Doet een stap vooruit, en weer terug. Laat de verfspuit in haar hand kalm rondjes draaien.
Nationale Opera & Ballet maakt balletten en opera’s van wereldniveau. Het is een wereld waarin internationaal talent wordt bejubeld. De wereld van componisten als Alexander Raskatov, die dit jaar het veelgeprezen, grimmige Animal Farm maakte. Van solisten als sopraan Kristina Mkhitaryan die – eveneens in het afgelopen seizoen – de titelrol van Maria Stuarda zong. Maar het is ook de wereld van Marieke van Heist, die in het enorme decor-atelier van het gezelschap schilderwerk doet voor de Wagner-opera Lohengrin, die in november in première gaat.
Er komen wel mensen die in de opera willen werken, want dat is kúnst”, zegt hij, wapperend met zijn handen. „Maar dit is dirt.”
De opera uit 1850, waarin de belaagde hertogin Elsa trouwt met de graalridder wiens naam ongenoemd moet blijven, krijgt een decor met een mysterieus verlicht bos en een orgel, en dat alles in een oude, vieze fabriek. Het is een ontwerp van de Duitse beeldend kunstenaar Philipp Fürhofer. Van Heist geeft met verfspatten een fabriekswand zijn verweerde, grauwe uiterlijk. „Voordat ik hier werkte, was ik nog nooit naar de opera geweest”, vertelt ze, met opgedroogde grijze verf aan haar handen. Met het verven van dit doek is ze bijna klaar: eerst een grijze grondlaag, daarna spatten met een „waterig zwart sapje”, vervolgens weer grijs. Morgen spant ze het op. Het is heel anders dan tijdens haar decoratie/restauratie-opleiding. „Je moet veel grover werken. Alles is hier metersgroot.”
Nationale Opera & Ballet is als culturele instelling uniek in Nederland. Het Amsterdamse operahuis-annex-balletgezelschap heeft het formaat van een groot bedrijf. Het gezelschap trok vorig jaar bijna 250.000 bezoekers naar het theater, vooral in zijn eigen grote zaal aan de Amstel. Het ontvangt jaarlijks zo’n 50 miljoen euro aan subsidies. Er zijn bijna 700 mensen in vaste dienst, en nog eens ruim honderd op projectbasis.
Velen van hen werken ver van de theaterlampen. Zoals de mensen van het decoratelier, die ook in de zomermaanden bouwen aan de operaproducties van het komende seizoen. Hier klinken geen aria’s, maar Arbeidsvitaminen. Dit is een plek waar operaliefde een overall draagt.
Bouwhal met takels
Metaalbewerker Phil Hall, blauw werkjasje over zijn zwarte shirt, is de dag begonnen met het voeren van de vogels achter het atelier – en zijn eerste sigaret. Hall werkt al dertig jaar in het decoratelier. Hij was tot voor kort hoofd van de constructiewerkplaats. Nog een paar weken, dan gaat hij met pensioen.
Het decoratelier van Nationale Opera & Ballet staat sinds 1985 in Amsterdam-Zuidoost: een dieprood geverfde, massieve loods. Alles is er groot, want de decors van De Nationale Opera zijn ook groot. Het toneel in de grote zaal aan de Amstel is 30 meter breed en 20 meter diep. In het decoratelier is er daarom een speciale ‘bouwhal’ met takels, waar zulke grote decors, meestal zo’n 12 meter hoog, opgebouwd kunnen worden. Er is een losplaats voor vrachtwagens, en grote werkplaatsen voor hout, plastic en schilderwerk.
Maar hun eerste vorm krijgen de decors in de constructiewerkplaats van Hall, wiens Britse accent nooit verdwenen is. Langs de hele wand staan machines. „Zagen, boren, walsen, buigen, draaien, zetten, knippen, frezen, snijbranden, lassen”, wijst hij aan. Het is nauwgezet werk, zegt hij – maak maar eens zo’n gladde lasnaad. Ze zoeken nog twee collega’s, maar zie er maar eens aan te komen. „Er komen wel mensen die in de opera willen werken, want dat is kúnst”, zegt hij, wapperend met zijn handen. „Maar dit is dirt.”
Met foto’s en schaalmodellen haalt Hall herinneringen op. De grote ringvormige loopplank uit de vierdelige Ring des Nibelungen-cyclus. „99 trailers vol met een waanzínnig decor. Niet normaal.” Een ijsberg met lichtjes, ook voor de Ring. En een doodenge, draaiende geometrische constructie waar je toch veilig doorheen kon lopen, voor De jongen die te snel groeide. „Ik ga het missen. Als je hier eenmaal werkt, ga je nooit meer weg.”
Gaatjes boren
De decorbouwers beleven dit jaar een rustige zomer. Voor een deel van de producties van komend seizoen zijn de decors al gebouwd in coronatijd. Maar voor Lohengrin voelt productievoorbereider Puck Rudolph de deadlines van het najaar al naderen.
Bladerend in haar agenda neemt ze met de afdelingsleiders de planning door. „Weet jij hoe het met de ophangpunten zit?” „Je hebt nog zes weken, nee… zes à zeven weken.” „En dus gaatjes boren in de golfplaten. In verschillende maten.”
Er is een „ongelofelijke passie bij iedereen”, zegt Rudolph over haar werk. De mannen bij haar aan tafel zijn groot geworden in het decoratelier. Thom de Wildt, het nieuwe hoofd van de constructiewerkplaats, kwam vijftien jaar geleden mee met zijn oom. Paul Horn van de timmerwerkplaats begon hier in 1987, zijn vader werkte hier ook. Denis Klijnsma van de schilderwerkplaats schildert hier al sinds z’n zeventiende. „Bijna veertig jaar in dienst, niet normaal.”
Maar intussen verandert Nationale Opera & Ballet ook. De instelling wil een jonger publiek, meer diversiteit op de werkvloer, de bedrijfsvoering verduurzamen. En dan zijn er nog de kostenstijgingen en tekorten, zoals van technisch personeel, die op de begroting drukken.
Voor Puck Rudolph – de enige die geen werkkleding draagt, maar een jurk en sandalen – is Lohengrin de laatste productie, ook zij gaat bijna met pensioen. Ze vertelt over de praktische puzzels die ze oplost. Zo is er een groot doek van gaas dat onderdeel is van het mysterieuze bos. Dat moet na elke voorstelling opnieuw worden opgespannen. „Dat is stiekem nogal een uitdaging”, zegt ze grinnikend. „Want gaas rekt, en dan zitten straks de takjes net niet goed.”
Dan blikt ze vooruit, naar hoe het de komende jaren verder gaat met de opera – alle veranderingen die, weet Rudolph, nodig zijn. En die niet vanzelf gaan. „Neem verduurzaming: een houten wand kun je wel in delen hergebruiken, maar een op maat gemaakte staalconstructie niet. Stel, Lohengrin gaat uit productie, dan bewaren we dat orgel. Maar ja, de volgende decorontwerper wil óók een eigen orgel.” Dat ze nu met pensioen gaat, voelt wel goed, zegt ze. „Al zal ik de reuring missen.”