Van luchtbel, gasbel en zeepbel tot eigen levenssfeer

Woord Een klanknabootsend woord was bubbel ooit. Oud – maar het woord maakte carrière, ziet , en is nu overal om ons heen.

Er bestaan woorden die smaken naar meer, maar er zijn er ook die klinken alsof je met een mond vol gorgelwater spreekt. Bubbel is er zo een. Waar het vandaan komt, is onduidelijk, maar het is oud, want het Engels, Zweeds en Deens kennen een vergelijkbare bubble, bubbla en boble. Bubbels zijn oorspronkelijk luchtbellen. Waarschijnlijk hebben onze verre voorouders het geluid van belletjes die opborrelen bij het koken of uit een moeras proberen na te bootsen (‘blubblub’) en zeggen we daarom ‘bubbel’ of ‘bobbel’. Vanwege die belletjes noemen we mousserende wijn met een aan het Engels ontleend kooswoordje ook bubbles.

Maar ‘bubbel’ is meer. Het kan ook op een door zwelling ontstane bult slaan. Maar ook levenloze blaasjes heten bubbels, zie bubbelplastic, bubbelenvelop en bubbelbad. Of het Engelse bubblegum, een kauwgom, waarmee het heerlijk bellen blazen is.

Kredietcrisis

En met dit fragiele belletje komen we bij een andere betekenis, die we in Nederland al aantreffen in de beschrijving van de Actiepest van 1720, de eerste grote internationale kredietcrisis. Boze Amsterdammers belaagden speculanten die gezorgd hadden voor een ‘bubbel’. Deze betekenis, die het best omschreven kan worden als een bedrieglijke handelsonderneming die snel winsten voorspelt, maar daarna, zodra er veel ingelegd wordt, als een zeepbel uiteenspat, kwam uit het Engels. Want daar had de South Sea Bubble, een van de windhandelschandalen waarmee de ellende begon, al eerder slachtoffers geëist onder wie de toch zeker niet domme Isaac Newton.

‘Bubbel’ als een vlies dat lucht of gas omhult, vormde ook de basis voor een andere metafoor. Vanaf 1944 noemen de Britten de doorzichtige cockpitkap van een jachtvliegtuig een bubble. Hiermee willen ze vast niet zeggen dat die kap niet solide is en zo uit elkaar kan spatten, maar veeleer dat het hier gaat om een afgesloten maar transparante halve bol. Een decennium later verschenen de eerste bubble buildings, opblaasbare halve bollen die tijdelijk als sporthal, opslagplaats of noodgebouw in rampgebieden gebruikt konden worden. Naderhand heeft de term zich uitgebreid tot alle architectuur die er als een halve luchtbel uitziet.

Zoals de huid van het ‘bubble’ gebouw alles daarbinnen omsluit, zo sluit een ‘sociale bubbel’ alle andersgezinden buiten

Van de architectonische bubbles naar de betekenis die nu opgeld doet – eigen afgesloten denkwereld of levenssfeer – is geen grote stap. Zoals de huid van het ‘bubble’ gebouw alles omsluit wat zich daarbinnen bevindt, zo sluit een ‘sociale bubbel’ alle andersgezinden of niet-groepsgenoten buiten. Zo kennen we vanaf het jaar 2000 sportbubbels, internetbubbels, havermelkbubbels en vanaf de coronatijd zelfs contactbubbels. De eerste die daarmee begon was de toenmalige Britse premier Boris Johnson. Hij introduceerde de support bubble voor een netwerkje van twee huishoudens die tijdens de pandemie in contact mochten blijven om elkaar bij te staan. Nederlandse autoriteiten namen de nieuwe bubbel binnen een dag over. Maar zo fragiel en tijdelijk als ‘bubbels’ oorspronkelijk waren, zo ondoordringbaar zijn deze hedendaagse.