N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De vrouw die langskwam om een podcast te maken, wilde weten hoe het was om buiten te wonen, en of ze het zelf ook moest gaan doen. Eigenlijk wilde ze dat niet echt weten – aan alles was te merken dat ze totaal verliefd was op het idee. Toen ik zei, in mijn eigen ijver om voordelen op te sommen, dat ik het hier ’s winters, ondanks de kale, lege, modderige vlaktes en de gure wind toch mooi vond, antwoordde ze stralend dat juist de winters haar zo aantrokken, dat ze eigenlijk niet kon wachten tot het weer winter werd.
Ik geniet óók nogal van de volheid van de zomer en heb nu niet zo’n haast met die winter, maar ik begreep haar helemaal, want ik herkende het gevoel van twintig jaar geleden. Dat hevige verlangen om buiten te zijn, om stilte, ruimte, duisternis te ervaren. En hoewel ik in een klein dorp woon (vierhonderd inwoners) verlang ik vaak genoeg naar nog stiller, nog afgelegener, en maak geregeld fietstochten langs eenzamer locaties om daar even te zitten en zomaar te kijken, of op de dijk te klimmen.
Toch wees ik haar ook op de nadelen, dat is je plicht als voorlichter: dat de winkels waar je ‘alles’ kunt krijgen zich over het algemeen in de stad bevinden; dat even met iemand afspreken in een café er niet bij is; dat openbaar vervoer vaak matig tot zeer matig geregeld is en je dus echt een auto moet hebben. Al beweerde een ingezonden briefschrijfster, zelf woonachtig in Naarden, laatst in Trouw dat het onzin was dat een vrouw uit een klein Fries dorp een auto nodig had. Zij had even op internet gekeken, en die vrouw kon in een half uur op station Leeuwarden zijn. Dat ze misschien wel eens naar vrienden wilde of naar een theatervoorstelling en dan ’s avonds terug als de bussen nauwelijks meer gaan, kwam niet bij de Naardense op. Je krijgt al snel gevoelens over ‘randstedelijke arrogantie’ als je buiten woont, dat is misschien ook een nadeel.
Maar het belangrijkste nadeel vergat ik toch te noemen. Dat is het gemak waarmee alles waarom je buiten bent gaan wonen, verwoest en verpest kan worden. Ineens bouwt iemand een grote loods in je uitzicht, wordt de weg verbreed zodat er makkelijker vrachtverkeer door het dorp kan razen, of bedenkt iemand dat de nachtelijke stilte geld kan opbrengen als je daar toeristen mee lokt. Dat dreigt de inwoners van een piepklein gehuchtje in Friesland te overkomen, las ik in Trouw. Tien huizen en een restaurant, en de restaurant-eigenaar heeft een plan voor trekkershutten en een sterrenkijkplek en dus voor auto’s in de nacht. Negen van de elf huishoudens zijn tegen, maar de wethouder zegt dat toerisme heel goed is voor de regio en dat het stoppen van de ontwikkelingen „een gepasseerd station” is. Gemeentes praten graag op dat flinke toontje van ‘wij weten wat de huidige tijd vraagt, maar u helaas niet’.
Nadeel is dat alles wat buiten zo rustig maakt, verpest kan worden
Als de restaurant-eigenaar geld wil verdienen aan de stilte en de rust, laat-ie dat dan ergens doen waar géén mensen wonen, zegt een bewoner terecht. De uitbater zelf filosofeert: „Wat de een als druk ervaart, kan de ander als rustig ervaren.” Ja ja. Maar hij slaagt er heus zelf niet in om twee klanten in zijn restaurant als druk te ‘ervaren’.
Ik voel me enorm solidair met die bewoners. Gewone wensen van gewone mensen, om niet bedreigd te worden in het woonplezier, worden maar al te gemakkelijk opzij geschoven voor de belangen van iemand die geld wil verdienen.
Dus buiten wonen – denk er goed over na. Het kan je je rust kosten.