N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Beeldende kunst
Museum MøhlmannHet Museum Møhlmann in Appingedam bestaat 25 jaar. Er is van alles te zien, van Rob Møhlmanns eigen realistische schilderijen tot etsen van Rembrandt.
Je moet doen waar je goed in bent, vindt de schilder Rob Møhlmann (1956). Als hij jonge kunstenaars een advies mag geven: ken je beperkingen en ontwikkel je daarbinnen tot het uiterste. Zelf heeft hij daarom voornamelijk stillevens geschilderd. Geen landschappen, nauwelijks mensen. Maar binnen het spullengenre heeft hij dingen gedaan die je bijblijven. Zo schilderde hij ooit een serie stillevens recht van boven. Omdat hij dat naar de directe waarneming en niet naar foto’s wilde doen, kwam er een hoop kunst- en vliegwerk aan te pas. Zie maar eens recht boven je onderwerp te hangen terwijl je het schildert. De omhaal leverde een groep ongewone schilderijen op, want het bovenaanzicht van een doodnormaal stilleven doet vaak vreemd aan. Je ziet niet meteen waar je nu eigenlijk naar kijkt.
Even complex is het Canto-project waaraan Møhlmann tussen 1982 en 1993 werkte: een reeks van 124 schilderijen van 40 x 30 centimeter waarin steeds hetzelfde conservenblik letterlijk centraal staat, altijd schuin van boven gezien en op dezelfde plek midden in de compositie. Op het afgescheurde etiket staat in Coca Cola-achtige letters het woord ‘Canto’ te lezen, een door de schilder zelf bedachte merknaam voor een niet bestaand product. Omdat het etiket grotendeels is afgescheurd, weerspiegelt het blik zijn omgeving, die per schilderij verschilt.
Alles of niets
Nu eens heeft het gezelschap van andere voorwerpen of staat het achter een glazen pot, al dan niet gevuld met water dat het motief vertekent; dan weer is er iets in de open bovenkant gezet, een veldboeketje bijvoorbeeld of een kaars. Er staan vaak luciferdoosjes en asbakken met uitgedrukte peuken om het blik heen, want Møhlmann zat altijd met een sigaret in zijn mondhoek te schilderen. Soms verandert in de reeks even niet de omgeving maar het licht, van schemerig naar helder en dan door naar nachtdonker. Of het Canto-blik staat (in een schilderij uit 1992) in het tegenlicht van een zwartwit-tv. Een stilleven met Nederland 3-testbeeld: dat is tegelijk modern en op een leuke manier alweer gedateerd.
Kort na de dood van zijn echtgenote in 2010 hield Møhlmann het schilderen voor gezien. Hij stopte ook van de ene op de andere dag met roken. Het is bij hem, zegt hij, altijd alles of niets geweest.
Met olieverf en nicotine deed hij dus niets meer, maar alles wat hij aan werk- en levenslust in zich had stak hij voortaan in zijn eigen ‘museum voor kunst die wat voorstelt’. Opnieuw deed hij waar hij goed in was: verzamelen en, met het oog op de uitdijende verzameling, verbouwen. Museum Møhlmann werd in 1998 opgericht in het Noord-Hollandse Venhuizen en is sinds 2006 gevestigd in een efficiënt verbouwde dwarshuisboerderij bij Appingedam, rechts boven Groningen. In het door vrijwilligers bemande museum is behalve een grote greep uit Møhlmanns eigen oeuvre, waaronder alle Canto-stillevens, ook zijn kunstverzameling ondergebracht. Die omvat werk van zo’n 200 twintigste-eeuwse en hedendaagse figuratieve Nederlandse kunstenaars, onder wie Møhlmanns grootvader Kees Busé (1891-1974), etsen en gravures van zeventiende-eeuwse prentmakers als Paulus Potter, Karel Dujardin en Rembrandt én een grote collectie grafiek, tekeningen, brieven en andere documenten van de schilder Jan Mankes (1889-1920).
Stampvol hoofd
Het is nogal veel om als bezoeker allemaal ineens te verwerken. De verschillende deelcollecties hebben in elk geval de figuratie gemeen, de realistische voorstelling. Na een tijdje is in Møhlmanns brede belangstelling nog een tweede rode draad te bespeuren: een fascinatie voor de achterkant van de kunst. Voor ontwerptekeningen en kunstenaarshandboeken, correspondenties en ateliersituaties. In 2013 kocht hij een ets die Adriaen van Ostade omstreeks 1642 maakte van een schildersatelier; kort daarna vond hij op een veiling een zeventiende-eeuwse wenteltrap die aan de trap in dat atelier deed denken en zo ontstond het idee om – op basis van de ets en twee verwante schilderijen van Van Ostade – het atelier te reconstrueren met alleen authentieke zeventiende-eeuwse elementen. Het Museum Møhlmann bevat nu dus ook het interieur van Adriaen van Ostade – voor wie benieuwd is hoe een zeventiende-eeuws schildersatelier eruit zag en dichter bij Groningen dan bij het Rembrandthuis in Amsterdam woont. In de kamer ernaast hangen 48 van de 50 etsen die er van Van Ostade bekend zijn. Die heeft Møhlmann in de afgelopen tien jaar ook verzameld. Naar de twee ontbrekende drukken zoekt hij nog. Want ja: alles of niets.
Vanwege het min of meer gereedkomen van het gereconstrueerde atelier (Møhlmann blijft de reconstructie op details aanpassen) en vanwege het vijfentwintigjarig bestaan van het museum is er deze zomer een tentoonstelling ingericht met foto’s van de ateliers van 164 figuratieve Nederlandse kunstenaars uit de collectie, plus van ieder van hen een schilderij, sculptuur of prent. Die groepstentoonstelling, hoewel groot en verscheiden, valt wat tegen. Er doen een paar goede kunstenaars aan mee, maar het gros van de exposanten maakt onopvallend werk: realisme van het middelmatige, brave soort dat je aantreft in commerciële galerietjes in zo’n beetje elke provinciestad. Er zijn maar weinig deelnemers die aan het traditionele genre dat zij beoefenen de originele draaien geven die Møhlmann zelf als schilder gaf aan het stilleven.
Hier zou een kritische selectie beter zijn geweest: iets tussen alles en niets in. Maar verder is het een belevenis om een paar uur in de wereld van Rob Møhlmann ondergedompeld te zijn. Zijn stampvolle museum komt duidelijk uit een stampvol hoofd voort. Een bezoek aan het museum is als een ontmoeting, ook als de oprichter er zelf niet bij is.