Arthouse Het Costa Ricaanse debuut ‘Tengo sueños eléctricos’ portretteert een vader en een dochter die allebei volwassen moeten worden, maar er is voor deze gelaagde en ambigue personages geen eenvoudige catharsis.
Eva (Daniela Marín Navarro) en haar vader Martín (Reinaldo Amien Gutiérrez) hebben een gecompliceerde relatie, in ‘Tengo sueños eléctricos’.
Waarom ze in hemelsnaam bij haar vader wil wonen, de zestienjarige Eva, je vraagt het je af. In de openingsscène zien we hem met zijn hoofd onbeheerst tegen de garagedeur rammen. Woede, frustratie, noem alles maar op waar een veertigplusser, die het niet gemaakt heeft als kunstenaar maar wel het bijbehorende leven wil leiden, last van kan hebben in het macho Costa Rica. Drank komt eraan te pas, drugs, en veel te jonge vriendinnen. Hij is al bijna op de leeftijd dat het iets desperaats heeft, die jacht op seks en zelfbevestiging. Maar ze zijn nou eenmaal aan elkaar gehecht en gewaagd, die twee. Omdat ze allebei iets zelfdestructiefs hebben. Maar er is ook iets diepers, duisterders in die getroebleerde vader-dochterband.
Het speelfilmdebuut Tengo sueños eléctricos van de Costa Ricaanse Valentina Maurel won vorig jaar in Locarno drie Gouden Luipaarden (Beste Regie, en acteerprijzen voor beide hoofdrolspelers), wat behoorlijk uitzonderlijk is op een festival waar de prijzen meestal netjes worden verdeeld. Het is dan ook nogal een explosieve film.
Oververhit en temperamentvol jaagt de camera achter de hoofdpersonen aan. Heeft hij ze eenmaal in close-up te pakken, dan speurt hij weer verder, naar de volgende ondoorgrondelijke blik. En passant geeft de film ook een bijna neo-realistisch portret van allerlei kleine alledaagse scènes in Costa Rica. Geen toeristenesthetiek. Maar iemand die zijn auto wast. Verwaarloosde appartementenblokken.
Eva’s ouders zijn onlangs gescheiden, en zij is al net zo’n hongerige levensgenieter als haar vader, vol ontspruitende meisjesgeilheid. In een nogal verontrustende scène werpt ze zich op een feestje bij haar vader in de armen van een minstens een kwart eeuw oudere man. Of maakt hij van de gelegenheid gebruik? De film schuwt de complexiteit van dit soort scènes niet. Er zit evenveel walging als overgave in de seksscènes. Er is voor deze ambigue en gelaagde personages geen eenvoudige catharsis.
April was de maand van Trumps heffingen en van Aimee Lou Woods gebit. Op 12 april kwam dat samen in een Saturday Night Live-satire op de veelbesproken hitserie The White Lotus, waarin ze doorbrak. Wood (31) speelt de aanbiddelijke Chelsea, vriendin van zenuwpees Rick die in het Thaise White Lotus-resort uit is op wraak. Het loopt – spoiler! – niet goed met ze af.
In de SNL-sketch is de familie Trump op vakantie in dat resort: vader Donald verbergt voor zijn gezin krampachtig dat thuis de economie is ingestort door zijn heffingen. Chelsea, gespeeld door actrice Sarah Sherman, is nu de vriendin van wappie Robert F. Kennedy jr., die raaskalt over mazelen en drinkwater zonder fluor. Waarna Chelsea met ogen op steeltjes haar absurd grote, matig onderhouden voortanden blootlegt en vraagt: „Fluor? Wat is dat?”
Een naar moment in een leuke sketch. Aimee Lou Wood noemde het achteraf „niet grappig en gemeen”. Paparazzi filmden haar maandag snikkend op straat, die avond was ze sneu aan het posten. Sociale media vielen over SNL heen. Sherman stuurde Aimee Lou Wood bloemen. SNL maakte excuus.
Het geval wil dat Aimee Lee Wood inderdaad vrij forse voortanden heeft. Die overbeet geeft haar iets vertederends. Als Chelsea werd ze door haar warmte, loyaliteit en vrolijke gekwetter over liefde en astrologie ieders favoriete White Lotus-personage. Maar in de media ging het in april alleen over haar tanden. Hoe verfrissend haar overbeet is tussen alle door orthodontie gelijkgeschakelde en witgewassen Hollywoodgebitten. Of juist dat haar casting en volkse Manchester-accent een Amerikaans vooroordeel weerspiegelt over slechte Britse tandzorg. Nu is Wood wel wat gewend, op het schoolplein werd ze met haar tanden gepest. Maar de lawine aan verhalen en clips gingen hun tol eisen. In een interview met GQ vertelde ze hoe Mike White, showrunner van The White Lotus, haar „met de beste bedoelingen ter wereld” vertelde dat hij bij studio HBO als een leeuw had gevochten om haar te mogen casten. En dat zij toen dacht: HBO wilde mij niet omdat ik te lelijk ben. In The Sunday Times zei ze: „Kunnen we het nu asjeblieft hebben over mijn personage, niet over mijn voortanden?” Het voelde bizar steeds te horen: „wow, ik ben dol op je tanden!”
En toen kwam Saturday Night Live. En nu heb ik het ook over haar voortanden, sorry Aimee Lou. Door haar overbeet wordt ze vergeleken met de Amerikaanse actrice Shelley Duvall (1949-2024). U weet wel, moeder Wendy in Kubricks horrorfilm The Shining. Duvalls nerveuze vibe is totaal anders dan Woods vrolijke aardsheid, maar het punt is nu juist dat men zelden verder kijkt dan zo’n overbeet. In komische strips is dat het attribuut van een nerd of domkop. (Kom er maar in, DirkJan!)
Aimee Lou’s overbeet lijken haar tot zekere rollen te veroordelen: goedhartig, grappig of onbenullig, eerder slachtoffer dan dader. Een femme fatale casten ze wél met een spleetje tussen de voortanden – dat geldt nu als zo sexy dat ze het kunstmatig aanbrengen. Maar niet met grote voortanden. Naast Chelsea maakte ze veel indruk als de doodgoeie Margaret in de film Living. De hitserie Sex Education speelde interessant met vooroordelen. Als scholier Aimee Gibbs is ze een lieve, onzekere ziel die erop leert vertrouwen dat ze niet dom is.
Aimee Lou Wood is ons lief. Nu moeten we haar nog voor vol aanzien. Maar vooroordelen zijn taai. Zeker over voortanden.
In een paar weken tijd komen er drie filmportretten uit van belangrijke WOII-figuren. Twee collaborateurs: Leni Riefenstahl en Vidkun Quisling. En één verzetsheld: Dietrich Bonhoeffer. Alle drie gaan de films meer om de (collectieve) herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, dan over de periode zelf.
‘Riefenstahl’
Riefenstahl draait om nazi-propagandist Leni Riefenstahls strijd tegen de geschiedenis. Voor de documentaire kreeg regisseur Andres Veiel voor het eerst toegang tot haar persoonlijke archief. Het bleek een selectieve collectie, die reflecteert hoe Riefenstahl zichzelf probeerde te rehabiliteren na de oorlog.
Riefenstahl was „Hitlers favoriete regisseur”. Ze maakte invloedrijke propagandafilms als Olympia en Triumph des Willens. „Documentaires”, zoals zij ze noemde, maar zéér geënsceneerd. Na de oorlog afficheerde ze zichzelf als een naïeveling. Ze wist van niks, was slechts filmmaker die geen opdracht kon weigeren, Goebbels haatte haar! Enzovoorts. Dat werkte deels: Riefenstahls stijl en foto’s van de Soedanese Nuba raakten in de jaren zeventig kortstondig in zwang in Amerikaanse kunstkringen.
In het archief vond Veiel ‘niet eerder vertoonde’ interviewfragmenten waarin Riefenstahl „nein!”-roepend opspringt als ze de controle over haar verhaal verliest. En gruwelijk nieuws: Riefenstahl zou zelf verantwoordelijk zijn geweest voor een massa-executie in Polen. Een ‘regie-aanwijzing’ („haal die Joden weg”) zou geïnterpreteerd zijn als doodsvonnis.
Het overtuigendste aan Riefenstahl is echter de montage. Veiel laat Riefenstahl zichzelf tegenspreken. Opgenomen telefoongesprekken suggereren dat haar verdedigers vooral hun eigen oorlogsverleden probeerde weg te verklaren. Als Riefenstahl beweert dat ze slechts kunstenaar was, snijdt de film naar beelden uit haar propagandafilms. Onmiskenbaar is dit de esthetiek van het fascisme, zoals Susan Sontag dat in Fascinating Fascism omschreef. Hitler als God tussen joelende, geometrische menigten; de verheerlijking van het lichaam in Olympia; zelfs de ‘nobele wilde’ die Riefenstahls de Nuba maakte in de jaren zeventig. Je kunt niet anders dan concluderen: degene die dit maakte, móét erin geloofd hebben.
‘Quisling: The Final Days’
Quisling: The Last Days is de beste film van de drie. Kapitein Vidkun Quisling is na Judas de beruchtste verrader uit de geschiedenis. Hij omarmde de nazi’s in 1940, en voerde vanaf 1942 de bevelen van het Derde Rijk uit als minister-president. Deze Noorse film richt zich op zijn laatste dagen, als pastor Olsen de taak krijgt hem spirituele rust te bieden tijdens zijn rechtsgang.
Het verhaal wordt wat werktuigelijk verteld, met stukjes rechtbank, celgesprekken en familiebezoekjes die elkaar afwisselen. Maar in de gesprekken tussen Quisling en Olsen ontstaat grote emotionele en filosofische diepgang. Kapitein Quisling beweert dat hij het juiste deed: hij beschermde Noorwegen tegen de bolsjewieken. Het was oorlog „en in oorlog sterven mensen”. Dat is niet simpelweg een verdediging, het is zijn rotsvaste geloof. Pastoor Olsen priemt en hakt daar in, maar het confronteert hem ook: is zijn eigen geloof ook zo absoluut? En heeft hij wel het juiste gedaan door zijn gezin koste wat kost te beschermen tijdens de oorlog?
Hierin ontstaat een beeld van de traumaverwerking van Noorwegen. Iedereen moet erkennen dat hij fouten gemaakt heeft, dat hij „de farizeeër” is en niet „de tollenaar”. Alleen zo vindt Noorwegen genade. Wat Olsen scheidt van Quisling – en ‘de goeden’ van de nazi’s – is niet de zuiverheid van zijn overtuigingen, maar het feit dat hij twijfelt aan zijn geloof. Een zeer krachtig geacteerd slot laat ook de kijker niet wegkomen met een moreel zuiver einde.
‘Bonhoeffer: Pastor, Spy Assassin’
In Bonhoeffer: Pastor, Spy Assassin bestaat er juist geen twijfel. De nazi’s zijn duivels.. Pastoor en (geestelijk) verzetsleider Dietrich Bonhoeffer is een superheld: de Jezus van WOII.
Dietrich Bonhoeffer was een geestelijk leider die vanaf het kansel tegen de nazi’s oreerde. Hij leidde de Bekennende Kirche, die in opstand kwam tegen de inschikkelijke Duitse Protestantse Kerkconfederatie. En hij zwoer samen met de Abwehr om Adolf Hitler te doden. In 1945, drie weken voor het einde van de oorlog, werd hij opgehangen in een concentratiekamp. Hij liet tientallen geschriften na: pleidooien tegen geloof in „valse idolen”, kerkpolitiek, de noodzaak tot offers.
Maar Bonhoeffer is niet echt geïnteresseerd in zijn theologie. Regisseur Todd Komarnicki (scenarist van Sully) maakte een chaotische, chronologisch verwarrende en platte avonturenfilm van Bonhoeffers leven. Christelijke collaborateurs zijn in die wereld reliëfloos fout, waardoor de film automatisch diepgang verliest.
Het is ook nog slecht geacteerd. Duitse accenten klinken Muppet-achtig, Bonhoeffer kijkt bijna psychotisch dromerig, Adolf Hitler, de herkenbaarste man uit de wereldgeschiedenis, lijkt totaal niet. En dan de actiefilmdialogen. Bij een verwoeste brug: „Bridges don’t like bombs”. Er is weeskinderenfilosofie. „Vader zegt: „Ik begrijp vliegers niet: al die moeite en het brengt je nergens!” Bonhoeffer: „Ik denk dat het idee is dat je erdoor naar boven gaat kijken.” En de twijfelachtige geschiedkundige scènes: Churchills sigaar en mollenbril vallen bijna van zijn gezicht als hij leest wat Bonhoeffer schrijft. Inspireerde Bonhoeffer het Britse verzet?
Aan het eind wordt Bonhoeffer zélf een heilige. Hij bestijgt het schavot, de wolken breken open. Hij gaat Jezus niet slechts achterna, hij wordt Jezus. Een soort verafgoding waar de echte Dietrich Bonhoeffer ongetwijfeld tegen zou zijn.
Leni Riefenstahl (1902-2003) ziet het scherp als een SS- veteraan haar in 1976 telefonisch complimenteert om haar ‘idealisme’. We waren vroeger toch allemaal idealisten, antwoordt ze. Alleen mogen we daar niet meer over praten. Maar wacht nog één of twee generaties, dan zal men weer trots op Duitsland zijn zoals wij dat waren.
„Je ziet nu een president praten over immigranten die het Amerikaanse bloed bezoedelen, AfD-leiders die zonder schaamte nazi-termen bezigen. Ook Riefenstahls totalitaire esthetiek is terug: zie de opening van de Olympische Winterspelen in Beijing of Poetins mei-parade in Moskou.”
Aan het woord is de Duitse regisseur Andres Veiel, die ik in Gent spreek over zijn documentaire Riefenstahl. Hij kreeg toegang tot Riefenstahls in zevenhonderd dozen opgeslagen, zorgvuldig aangeharkte archief van brieven, documenten, geluidsbanden en films. Leni Riefenstahl was een gevierd visueel stilist die twee van de invloedrijkste propagandafilms aller tijden maakte. Triumph des Willens (1935) over de nazi-partijdag in Neurenberg waar Hitler uit de wolken neerdaalt in een siegheilende menigte die daarna in geometrische vormen over een marsveld marcheert. En Olympia (1938), een verslag van de Olympische Spelen in 1936 in Berlijn en een hoogtepunt van nazistische Körperkultur.
Riefenstahl, opgeklommen van danseres en actrice in atletische Alpenfilms als Die weiße Hölle vom Piz Palü tot regisseur, presenteerde zich na de oorlog met succes als meeloper. Ze was politiek naïef, zei ze, een pure kunstenaar. Nazisme, rassenleer of antisemitisme waren haar vreemd, van concentratiekampen wist ze niets. Hitler had haar verleid en misleid.
Regisseur Andres Veiel kreeg toegang tot Riefenstahls in zevenhonderd dozen opgeslagen archief.
Mein Kampf
Daarvan blijft weinig overeind in de documentaire Riefenstahl. Zo vond Veiel een oud interview in The Daily Express waar ze zegt dat al in 1931 door het lezen van Mein Kampf een fanatieke nazi werd. „Het was mijn bijbel.” Maar zijn documentaire richt zich vooral op haar naoorlogse, verbeten rehabilitatiecampagne met hulp van haar jonge geliefde Otto Froitzheim en adviseur Albert Speer, Hitlers huisarchitect en organisator van de wapenindustrie die zichzelf een make-over gaf als naïeve jonge technocraat die was verblind door Hitler.
Riefenstahl had altijd kampioenen als regisseur Jean Cocteau, die regelde dat haar tijdens de oorlog opgenomen film Tiefland in 1954 in Cannes vertoond werd. Maar pas in de jaren zeventig – toen fascisme een modegril werd – was ze echt salonfähig, met fotoreporages van rijzige, gespierde Afrikaanse Nuba-krijgers. Riefenstahl was eregast op de Olympische Spelen van 1972 en 1976, portretteerde Mick Jagger en Siegfried & Roy. George Lucas gebruikte haar totalitaire beeldtaal in Star Wars.
Tot er op haar oude dag toch weer skeletten uit de kast rolden. Zo beweerde ze dat de minderjarige Roma-en Sinti-figuranten die haar film Tiefland een Spaans tintje gaven de oorlog hadden overleefd – het merendeel bleek vergast in Auschwitz. Volgens een overlevende had Riefenstahl die kinderen zelf ‘gecast’ in concentatiekamp Marzhan. Andres Veiel produceert een tape waarin de stokoude Riefenstahl snauwt: „wie zal een zigeuner geloven?” Veiel tegen NRC: „Huiveringwekkend, maar zelfs toen bleef ze mensen om haar vinger winden. Dan vertelde ze als 98-jarige dat ze ging scubaduiken op de Malediven en in een helikopterongeluk belandde. Wow, zag je mensen denken. Tot haar dood verkocht ze zichzelf met de schwung van een Instagram-girl, een influencer.”
Veiel vond ook een nieuwtje. Op 12 september 1939 filmde Riefenstahl de Duitse invasie in Polen en was ze in het stadje Konskie getuige van moordpartijen op dertig Joden. In haar memoires beweert ze dat ze wilde ingrijpen, Veiel vond in haar archief drie andere versies. Eerst gaf Riefenstahl toe dat ze erbij was, na 1951 dat ze er via via van hoorde. Maar volgens een brief van een Duitse officier was zij de katalysator. De Joden verrichten op een plein waar ze wilde filmen dwangarbeid. Toen Riefenstahl zei dat ‘die Joden weg moeten’ werden ze vermoord.
Leni Riefenstahl claimde dat Hitler haar had verleid en misleid. Maar van die claim blijft in de documentaire weinig over.
Wrede vader
Opmerkelijk dat ze die brief niet vernietigde. Veiel, die eerder kunstgoeroe Joseph Beuys en RAF-terrorist Gudrun Ensslin portretteerde, was vooraf zeer sceptisch over Riefenstahls archief. Buren zagen haar voor de capitulatie nachtenlang documenten verbranden in de tuin van haar villa bij Kitzbühel, zegt hij. Haar vooroorlogse archief is verdacht arm aan correspondentie of dagboekaantekeningen.
Wat hij wel aantrof, was een kladversie van haar memoires vol details die ze later weer schrapte. Over de echtgenoot die haar sloeg, Goebbels die haar verkrachtte en haar vader – in de memoires streng maar rechtvaardig – die haar als kind bruut afranselde en twaalf uur in een kelder opsloot toen ze een stukje chocolade stal. Waarna ze schrijft die diefstal nooit te hebben toegegeven. Veiel: „Die verbetenheid om niets toe te geven zat kennelijk diep. Steeds je onschuld belijden tot je het zelf bijna gelooft.” Die volharding zie je ook als Riefenstahl in talkshows in het defensief raakt. Dat slaat haar charme pijlsnel om in schel, metalig snauwen: ‘het is een heksenjacht!’
Uit honger naar zelfbevestiging bewaarde Riefenstahl tientallen uren aan complimenteuze telefoontjes, ontdekte Veiel. Die halen haar zaak eigenlijk onderuit: ze omringde zich met ex-nazi’s en SS’ers. De tapes illustreren ook hoe oppervlakkig de West-Duitse denazificatie was, en háár denazificatie. Veiel: „Riefenstahls zelfmedelijden sloeg aan bij oudere Duiters wier kinderen in de jaren zestig vragen gingen stellen. Had Hitler ze niet allemaal misleid? Hadden ze niet genoeg geleden?”
In Veiels documentaire zien we Leni Riefenstahl in 1992 voor de televisie zitten als Oost-Duitse skinheads een asielzoekerscentrum in brand steken. Och, die arme mensen, zegt ze. Korte pauze. „Onder Hitler was zoiets nooit gebeurd.” Haar interviewer komt niet op het idee de Kristallnacht te noemen. Typerend.