Ineens is hiphop 50 jaar. Hoezo?

Hiphop 50 Van lokale livecultuur – een hiphopfeest in de Bronx, New York in 1973 – werd hiphop een blikvangende, culturele scene met naast dj’s en mc’s ook graffiti, breakdance en mode.

Breakdancers (b-boys) op straat in New York, 1981.
Breakdancers (b-boys) op straat in New York, 1981. ANP/Camera Press Ltd

Op 11 augustus 1973, deze week exact 50 jaar geleden, vond in een appartementengebouw in de Bronx in New York het eerste hiphopfeest plaats. Hoewel diverse elementen van hiphop al in enige vorm bestonden vóór de ‘Back To School Jam’ die de 18-jarige pionier Clive ‘DJ Kool Herc’ Campbell gaf in de recreatieruimte van het gebouw waar hij woonde met zijn moeder en zusje, is dit feest het ijkpunt voor het huidige, internationaal groots gevierde jubileumjaar.

Op zijn feest liet DJ Kool Herc horen dat hij een manier had gevonden om de bij zijn publiek zeer populaire opzwepende instrumentale stukjes in een nummer, bijvoorbeeld drum- en percussiesolo’s, te isoleren en verlengen door die breaks op twee platenspelers afwisselend in een doorlopende loop te spelen of met andere fragmenten te combineren, en zo nieuwe beats en effecten te creëren. Coke La Rock pakte bij het feest de microfoon om als ‘master of ceremony’, de mc, het publiek verder op te zwepen. Het optreden vormde de rudimentaire basis voor wat hiphopmuziek zou worden.

Met hen begon het: Dj Kool Herc en mc Coke La Rock, hier samen in 2011 op het Birth of the Boom Hip Hop Festival in New York. Foto Johnny Nunez/WireImage

Draaitafel als instrument

Grondleggers zoals Grandmaster Flash verfijnden die technieken en voegden nieuwe toe, waardoor de draaitafel van geluidsdrager een virtuoos live-instrument werd. Breakdancers gingen op de aaneengemixte breaks van de dj de artistieke competitie aan, en ontwikkelden zo onder groepsdruk heel nieuwe dansvormen en stijlen. Graffitikunstenaars maakten hun werk in de openbare ruimte en rekten techniek en idioom van de beeldende kunst stevig op. In een context van extreme economische tegenspoed en structureel racisme, ontstond in de zwarte gemeenschap zo een bloeiende, innovatieve, krachtige en hyperlokale livecultuur, die in de beginjaren nog nauwelijks buiten de eigen omgeving trad.

Grandmaster Flash rond 1980. Foto David Corio/Michael Ochs Archives/Getty Images

Publieksaanjager

Pas eind jaren 70 begonnen de eerste mc’s en dj’s de sfeer van de populaire hiphopfeesten naar platen te vertalen en groeide de mc gaandeweg uit van publieksaanjager tot blikvanger. Rap werd een studiocultuur: er was meer tijd om doordachte teksten te schrijven, en muziek werd vaker specifiek voor de rapper geproduceerd; met livemuzikanten, maar al snel vooral met drumcomputers en later samplers.

Het is die periode waarin hiphop begon aan te slaan buiten de wijken in New York waarin het was opgekomen, en ook landelijk en internationaal. De cultuur werd zichtbaarder in de populaire cultuur met de eerste hits en mediareportages over graffiti, breakdance en hiphop-dj’s, hiphopfilms zoals Wild Style, graffiti-exposities in galerieën en gevestigde sterren die eraan refereerden.

Hiphop wortelde zich wereldwijd in landen die ieder hun scenes ontwikkelden met eigen vormen en verhalen, talen en technieken, geluiden en gewoontes. De in eerste instantie zo lokale livecultuur had, buiten de status-quo om, heel nieuwe regels en noties ontwikkeld op het gebied van bijvoorbeeld auteursrecht en censuur, succes en stijl, vorm en boodschap. Het vertakte zich de afgelopen decennia internationaal tot dé zelfverzekerde artistieke stem van talloze generaties en gemeenschappen voor wie hiphop laagdrempelig handvatten en inspiratie bood om, op eigen voorwaarden, ruimte te creëren voor culturele vernieuwing en creatieve en economische daadkracht – en het agenderen van urgente onderwerpen zoals de structurele ongelijkheid en uitputtende armoede in buurten zoals die waar de hiphopcultuur vijf decennia geleden ontstond.

Lees ook dit interview: Hiphop-pionier Fab 5 Freddy: ‘Ik ben trots omdat we gewonnen hebben’

Tiener met ghetto blaster op 42nd street in New York 1980. Foto Peter Anderson